Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] LX Lachende wateren van menschenoogen Vervlieten immer tusschen ons voorbij; Weêrkantsche venstren spieglen in bewogen Vrede hun dag- en nachtbeglansd geglij. Geluk staat open voor wat stroomen mogen Brengen vandaag of morgen U en mij... De gulden visschen die 'k had opgetogen, Liet godlijk-jong meêlijden spelend vrij... Maar ver is uchtend-oordeels vluchtig vreezen: ‘O schoone schijn over zoo ondiep wezen!’ - Al helderder in avondlijke klaarheid Kijken ons oogen in elkaêr gerezen Uit daglang naarstig-neêrgebogen lezen: ‘Onder zoo vlotten schijn de vaste waarheid!’ Vorige Volgende