Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] LVIII Vader wiens strenge stem gebood of bad, Moeder al liefde in mijn erinnering, En broêr en zusters die uw levens schat Steeds verder vondt van de'armen eeneling, En al beminden die mijn later pad Kruiste, uit wier oogen ik de seinen ving Van dit diep licht waarnaar mijn jonkheid hing, En die nu woont elk in uw eigen stad, Uw stille kind, uw bleeke broêr, uw vriend Is rijkgelukkig, zendt u kus en groet; En als herdenken ons tezamen vindt, Brandt tusschen aarde en hemel liefdes luchter Zoo helder, dat gelouterd in zijn gloed Al ons gebeden naar éen God vervluchten. Vorige Volgende