Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] LII In de' eigen oogenblik dat liefde zeî: Daar is geen dood, - daar rees Dood op en sloeg Met starren slaap het leven dat zij droeg Dichtst aan haar boezems eeuwigwarme tij. Eén enklen hartslag lang terwijl zich leî Zoo na zijn kille ontvleesde handpalm, joeg Huivring haar aan, toen sloot zij de innge voeg Der armen dichter, en ging rijk en vrij. Haar neêrgebannen zon- en maanvergeten Oogen gewaarden niet de gierge grijns Waarmeê hij wachtte zijn gezetten cijns. Zij sprak: Was dit de dood die scheidt en rooft? Van nu af weet ik wat ik heb geloofd, Alleen: veel zoeter is geloof dan weten! Vorige Volgende