Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] XLVII Niet koelen kan ik aan de reê-geschonken Beekren van werelds zwaargekruiden wijn Mijn mond, - te lang, te diep heb ik gedronken Het smaakloos water van liefdes fontein... Zoo zit ik neêr aan de oude wel geslonken Tot troeblen band in beddings diep ravijn; Wachtend dat de enge tocht mag zijn bezonken, Voedt hoop als zoetsten lust dorsts wrange pijn... Ik sla mijn oogen op en zie den morgen Vagen den dunnen nacht van 't ijle westen - Uit schemer vooglen stemmen, bloemen kleuren - En buk tot de'ouden vroegdronk... Uit verborgen Bekkens bruist aan de stroom, mijn handen beuren Het klare water dat mij altijd leschte. Vorige Volgende