Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] XXXIX Dood, dien 'k zonder vreesverlangen vermoed Aanruischen diep in alstiltes bazuinen, Alomme zee achter de kimmeduinen, Kom ik niet tot u met gerusten spoed? Wat zilt dan 't zwellen van ontijdgen vloed? - Midden in 't land stuurt stroom langs 't spiegelschuinen Van volle bloemen-, vruchten-, menschentuinen,... En niet meer smaakt als vroeger 't water zoet. Waartoe die voorsmaak, Dood, die bitterwreed In iedre levensteuge wrangt en grondt? - 'k Dacht u te drinken met blijwillgen mond, Een nooitgeproefden zuiverrijken wijn... Nu gist gij levens water tot venijn Van dorstedurend, niet te klaren leed! Vorige Volgende