Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] XXXVIII Als een die hoorde in meest ontroostbaar uur Zaligsten zang die ooit zijn oor verrukte, Maar donker leed dat diep aan de aard haar drukte, Liet ziel niet stijgen in dat morgenpuur Geluk van tonen, hoe de leeuwrik rukte Aan 't snijdend snoer haar korten krachteduur, En schoonheids gulden troost viel drupplend vuur In de open wonden van die smartgebukte, - Zal zoo het volstemmige hooge lied Van Uw alschoon wonderdoorzield gezicht Verruischen over mij, maan mijner nacht, Omdat mijn schemerschuwe ziel zich niet Daadlijk uit droefheids donker heeft gericht Tot kinderlicht gelooven in Uw pracht? Vorige Volgende