Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] XXXVII Die nooit dan in den droom elkaêr ontmoetten, Weten geen wisseling van nacht en dag: Zij treden immer met dauwkoele voeten Tot de prieelen van hun eersten lach. Doch Gij, verdwaald nu in die stille stoeten, Van allen de eenige die met mij zag De dagen die den wereldnacht verzoeten, Hoe viert Gij over hen Uw licht gezag!... En ik die mij hierheen te redden dacht, Dag-arm, maar koning van mijn droomennacht Onder mijn bleek-tevredenen en vromen... Wat hebt Gij smeulend tot mijn koele rijk gebracht Uw gouden zonneschaduws doove pracht: ‘Eén dag geluk is meer dan duizend droomen’? Vorige Volgende