Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] XXXVI Ik ben Slaaps slaaf: hij is mijn eenig heer. Want al mijn werken in 't schel daglicht is Om dat éen gaaf goudstuk vermoeienis, Dat, als ik nederzit aan avondveer, Ver over effen schemering bezweer' Zijn riemloossnelle boot die lijngewis Mij door veel vreemder droomen wildernis Stuur' tot Uw levend-dood ver-na verkeer. Ik bied hem willig oogen beî te binden Met blinddoek van verinnigend gezicht, En tracht niet buiten hem den weg te vinden Naar de'engen spiegel die de ziel weêrlicht Zoo diep dat Gij uit dagegraf en wade Eén droomuur dwaallicht langs zijn schemerpaden. Vorige Volgende