Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] XXXIII ... O niet om mij, maar om den donkren man Die blind en doelloos door zijn dagen gaat, En eet zijn brood, maar eet geen vreugd daarvan, En waakt uit oversmarts verdoofden staat Op schrik van klokslags tinkelenden ban Tot lach-in-wanhoop dat hij niet verraad' Aan menschen hoe hij niet meer groeten kan Stralend geluk naar hun ooglicht gelaat... Hij bleef zooals hij was, hetzelfde kind, Blij met een ster, een wolk, een bloem, een woord, En heeft uit U zijn deel zoo schoongemind, Dat hij vergeten was dat leven is, Naast smalle blijdschap van lieds lichte voord, Nachtlange gang door starre droefenis. Vorige Volgende