Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] XXXII Als die gevangen Koning voor wiens oogen Barbaarsche wreedheid al zijn zonen slachtte, Eer ze overwreed-ontwreed voor eeuwig nachtte Zijn dag van schaamte om koninklijkheids logen; En nimmer uit die ark van blindheid vlogen Uit Hoops slaapopen handpalm droomgedachten Die niet den rooden bloesem wederbrachten Uit die vallei van bloedig mededoogen, - Zoo zag mijn ziel haar schoone kindren moorden, Eer zon voorgoed genadig onderging. Maar al den nacht brandt aan der heemlen boorden Bloedlaaiende onbluschbare erinnering. En nimmer wordt haar, tusschen leed en lust, Vroegere dag of nacht van nu bewust. Vorige Volgende