Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] XXV Geen vonk roodt meer in witte-wolkenasch. Het uur is laat en heeft zijn eigen licht Als dood gelaat dat kijkt door oogen dicht. Niet huivren durven in den bleeken plas Der lucht de toppen van het hoog gewas Dat metaaldonker op den stroeven plicht Der stammen staat om avondhof gesticht. De bloemen branden in het doove gras. Mijn roereloosheid heeft haar vollen wil Terwijl herinnring ruischloos rijgt en telt De gave paarlen onzer rijke feesten Tot blindend snoer eer straks de nacht ze smelt... Wat is het op de blanke wereld stil... 'k Zie verre menschen wandelen als geesten. Vorige Volgende