Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] XXIII Dit is de groote zee, de schepen-vele, Die kan naar alle hemelen verijlen Haar water-eevnend plein waar ten tooneele De tuigetorens uit en inne zeilen. De zon kan niet haar vlakken glimlach deelen, Die kaatst de gouden stralen weg te keilen. Heel aan den spiegel drijft ons varespelen Zijn schaduwlooze en onbepaalde mijlen... Dan hangt voor zon de wolk haar wit bezinnen En vult opeens tot in de hoogste plooien Met heldere aandacht 't blankbedoekte want: De zee gaat open in dat schaduwdooien: Wij zien diep-onder 't groefgeribde zand, De zilvren visschen door de koelte vinnen. Vorige Volgende