Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] XXII Door U bemin ik werelds oudre dagen, Der hooge dooden zoete en reine zeden, Vóor-openbaringen van U, die zagen Zangers wier hartstocht echo-bruist door 't heden. Uit U bemin ik in hun donkre steden Dit menschdom krielend in wanhopig jagen, In U 't geluk dat rijper toekomst drage Wen schooner volk op schooner aard zal treden. Tot nu had ik alleen de zon bemind En de aarde en al haar groen en welig kruid En God, - maar Die heeft lang in avondwind, In bloemen veel, in oog van lachend kind Mij onmiskenbaar zekerlijk geduid Dat 'k aan Zijn hart om U genade vind. Vorige Volgende