Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] XX Na schaamte die ik at met iedereen, Sober onthaal van elken daagschen gast, Of ik in schemer van mijn groen alleen Door bedelaar of rijkaard werd verrast; - Wildgrove vrucht van wrangen vleeze was 't, Maar noô loslatend van zijn stuggen steen; - Gaat nu met zelfgelezen maal belast Uit voller boomgaard rijker zwerver heen. Maar veilig in zijn onaanzienlijkheid, Door eigen kleed van welig loof omspreid, Zijn wortlen diepst in harts verborgen bron, Groenkoele kas tegen den steek der zon, Rijpt Schaamtes boom in schaarsch, doch durend telen Den godenappel dien wij daaglijks deelen. Vorige Volgende