Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] XVII Al mijn onrijpe vruchtverloren uren Die 'k te'avond huiswaarts droeg, zwaarleêgen last, Door norsche Erinnring zwijgend in mijn schuren Met 't gave graan tot diepen berg getast, Loos stroo, bestemd maar voor Uw vreugdevuren, Hebben den blijden dorscher rijk verrast: Heur wonderkoren breekt uit blanken bast, Straks brood voor U en mij, en vriend en buren. En nu ik werkgesterkt in avondschijn U wacht, gaan oude diepverzonken dagen Die wolkbleek langs mij hadden heengedragen Achter dichte oogleên 't ongerept geheim, Aan vijverspiegel van verklaard verleden Open in bloemen als verhoorde beden. Vorige Volgende