Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] XV Waartoe zal Liefde, lief, die eeuwig is, Zich nevelen met tijdelijk bewijs; Beuren voor zoo klare oogen sluier-wijs Der wereld dauwverdichte droefenis?... - Kijk hoe de maan uit hooge hemelnis Met stralen armen op haar witte reis De wolk weêrhoudt tot glansdoorsmolten ijs, En huiverschoon blootkomt in teêr gemis... Zij moet wel zegenen vandat zij klimmen Vóor steile bries uit diepen horizon, Tot waar zij dalen achter de overkimmen, De kudden van dien gouden herder Zon, In wiens ver licht zij zelf verheerlijkt staat, Een schuchter beeld met oog-gewend gelaat. Vorige Volgende