Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] XIV Gij zijt het midden maar van dit gedicht: Een zelfvolmaakt, goddelijk gaaf fragment, Maar in den tijd zonder begin of end Met al wat al-schoon door dit donker licht: Diep uit verledens sproke vreemd-bekend, Rijmend naar U, rijst mensch- na menschgezicht; Vanwaar der toekomst meer luideloos ligt, Deint Uw echo met ver-eeuwig accent. Voor aller eeuwtijden vereenden zitdag Waar elk verschijnt en op zijn oordeel wacht, Staat boven blinde blaam en wuft wierooken Eén menschekind eenparig vrijgesproken, En van verklaard lichteffen voorhoofd lacht De hooge onschuld van Schoonheids heilgen middag. Vorige Volgende