Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] IX Uw jonge melodieënvolle vingeren Strookten onwetend in 't gordijngedempt Vertrek vol schaûw en trillend zonnewingeren Langs dit vergeten, in zijn hoek beklemd Spinet, gerijd uit bleekivoren zingeren, Wonderlijk teêr en smartzuiver gestemd, En trilden in verrukking na, - toen ging er een Brand op van liedren breed en ongetemd. En dag en nacht en zon en maan verstralen Om de twee bleeke vlammen Uwer handen, Die vonkesproeiend langs de toetsen dwalen. Voor huis, op straat, tot diep in stille landen Luisteren menschen naar het nachtegalen, - O ziel, mijn ziel, dit is uw ademhalen! Vorige Volgende