Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] VIII Kom: ik ben enkel lust en lieflijkheid, Een zilvervolle hof altijdig ooft, Waar knop en bloesem eeuwge vrucht belooft, Een levend maal op ieder uur bereid. En waar het hart der stilte welft en spreidt, Aardkoele woon doorluchtig overloofd, Houdt zon en maan om Uw hoog-heerlijk hoofd Haar gulde' afspraken tot in eeuwigheid. O kom: geen weet het enge steile pad Dat door de bergen naar den wijngaard leidt, Dan Gij alleen en die den hof geplant heeft: God, die eens zeker komt te Zijner tijd En streng-rechtvaardig U de tienden schat Van vele aardsche oogsten die Hij U verpand heeft. Vorige Volgende