Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] V Uw gaan en komen is als gang van goden Die uit der heemlen gelukzaalge sleur Zich soms op feest van menschennooddruft nooden, Vermomde bedelaars aan arme deur; En eer machtloos meêlij tot lastring snoode Lippen bleek-stil in eigen lang verbeur, Staat heel het schamel huis, het donker-doode, Levend van aller gaven kleur en keur. Onder feestlijk ontstoken oogeluchter Waar diepe ontroering haar klare olie brandt, Beeft in deemoedig dienen zalig-schuchter Naar halfvermoeden gast de bleeke hand, En lippen lang van aardsche spijzen nuchter Proeven vreezend vruchten uit godenland. Vorige Volgende