Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] III Met klare nevelen bezeilt de nacht Den grooten hemel en zijn melken meren. In koele baai ligt leven te op-en-neêren Op duister ankers koord-ontspannen dracht. Een stem geluidt als kwamen onverwacht In een hoog hemeldal tot éene teêre Echo al lichtste klanken die begeeren Uit diep omlaag heeft naar omhoog getracht... Ik laat van 't stille schip mij luidloos neder In effen waterbed dat het mij drage, Al weet ik niet waar nacht en tij mij voeren... Geen handen reiken tusschen wolkelagen, Geen stem klankt meer, geen oog ziet naar mij neder, - Ik treed de wateren als vaste vloeren. Vorige Volgende