Praeludiën(1902)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] [Wijkt terzij! wijkt terzij] WIJKT TERZIJ! wijkt terzij! Komt mij niet te dicht voorbij, Gij die iets hebt te verliezen, Hoort de wuivende oeverbiezen Waarschuwdeunen windeblij: Wijkt terzij! wijkt terzij! Zooals rozige avondwolk In de koele kimmekolk Droef en noode vallen laat Al haar zonontleende pracht Voor haar lichteloos gelaat Ingaat in den nacht, - Neigt gij nimmer veilig over Mijnen spiegelenden toover, [pagina 105] [p. 105] Aller schijneschoonheid roover, Willeloos Trekkend al het godgelijke Van wat vooglen overstrijken, Roof die zinkt zonder verrijken Kil en doodsch: 'k Zal u nemen wat gij hebt, Al de erinnring aan den lach Waarmeê God zijn zielen schept Tot hun blijden aardschen dag, Zooals maan de ster omwebt, Zelf in zonnevloed verebt... Naakt en ledig zult gij gaan Meer bezwaard door lichter last, En uw oogen zullen staan Dof om donkre smart gekast, Ondiep leed dat nimmer wast Tot den zegen van éen traan, - 't Lied der zee of 't lied der blaên Zult gij nimmermeer verstaan, Feest van zon noch feest van maan Wachten u als gast. [pagina 106] [p. 106] Nooit in lentelauwe tijden, - Ziels diepinnigste behoeven, - Zult gij bloeiend openbreiden Levens goudbezonken lust; Nooit in Schoonheids teêr herproeven Bloembewust Vreugd en lijden Deugd belijden Uit de vreê van worteldiepe goderust, Maar in bleekverzegeld leven Al uw bloed en warmte geven Weg aan onbegeerden dood, Dragen als wrangzoet verlangen Kind dat zonder lust ontvangen, Sterfgeboorte wacht in uwen schoot... Wijkt terzij! wijkt terzij! Komt mij niet te dicht voorbij, Gij die iets hebt te verliezen, Hoort de wuivende oeverbiezen Waarschuwdeunen windeblij: Wijkt terzij! wijkt terzij! Vorige Volgende