Praeludiën(1902)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 99] [p. 99] [Dauw en tranen komen] DAUW EN TRANEN KOMEN Met den avond, Wereldwijd Ziel en bloemen lavend Daalt Gods heerlijkheid Heel de dagbezonken stilte door te droomen. Altijd vindt de dauw wel Oopner bloemen Diepen dorst; Al wat God durft noemen, Iedre menscheborst, Voelt zijn vrede vochten in vlindervaagste vouwsel. [pagina 100] [p. 100] Zon, wier oogeluchter Fel van boven Uur aan uur Schroeide in donker dooven, Door teêrvocht glazuur Vleit uw blik van oog tot oog mijn liefde schuchter. Smart in wereldsch rouwkleed Bits verwezen, Droef bespot, Nu weet ik uw wezen Voor een kind van God, Nu van elpen leden schijn in vouw na vouw gleed. Keer en kom, ik deel u Alles, 'k noodig Arm en blij; Niet veel hebben noodig Twee zoo droef als wij; Gaarne leen 'k vannacht uw moe hoofd d'eigen peluw. [pagina 101] [p. 101] Heden moogt gij toeven Heel den nacht en Morgen ook, 'k Zal uw voetjes zwachten In oudlinnen strook, Raden in het donker elk vluchtigst behoeven. Zie, mijn huis is ledig; Het is uwer, Zoo gij wilt; Werelds winden luwen er Diep in bladerstilt', En zijn schaduw zij uw oogen koel en vredig. Want uit Vreugde had ik Al dees jaren Geenen zoon, Maar gij zult mij baren Jongen sterk en schoon, En om u, om u alleen (nu weet ik 't) bad ik. [pagina 102] [p. 102] Dat kind zal ons saamzijn, Laat het leven Uit uw schoot, Liefdes wijding geven Tot voorbij den dood, En Geluk zal toch in 't eind zijn zoete naam zijn. Vorige Volgende