Praeludiën(1902)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] [In hooge bergestilte] IN HOOGE BERGESTILTE Praten de jonge blijde beken Door lichte lommermildte Uit koele keel van steile kreken. Iedere kloof heeft eigen Water met eigen stem; Het water daalt, de stemmen stijgen: Woorden die vloeien zonder klem. Soms heldert éen toon door 't egale fluistren: Eén bloem, die geurt te blozen [pagina 23] [p. 23] In tuil van reukelooze, - Al beken luistren. Zoo is het, dat een ziel in nacht hoort Ziel fluisteren voorbij; Onder veel donkervluchtig woordgevlei Wisslen zij klaar heur gulden wachtwoord. Want beken al ontmoeten Elkaêr in 't diepe dal; De vreugdbegeerte naar wat komen zal Trilt door elks blijonstuimig moeten. Na wilder kussen vol verzaden, Waar beddingen tot peinzen zich verdiepen, Zal uit de rustbevruchte zaden, - Herinneringen, die lang sliepen, Aan koele lippen die elkander riepen, - Rijzen blankbloeiende genade Van bloem en bladen, En met haar glanzewiegelplekken Den spiegel dekken. [pagina 24] [p. 24] Als zielen twee, wier hopen lang verjaarde, Die werelds wisselschijn verblindde, In 't stille licht van goddelijke gaarde Elkaêr hervinden: Heur liefde houdt het teêr aroom Van langgeleden aardschen droom, Den geur van ouden wijn dien men als jong man klaarde. Vorige Volgende