Praeludiën(1902)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] [Nu moet ge wel beminnen willen] ‘NU MOET GE wel beminnen willen, Omdat ge toch beminnen moet, En met klare oogen zinnen willen Hoe roode leven schoonst verbloedt, En liefdes edik winnen willen Tot droeven dorst van eigen gloed: ‘Die nimmermeer zult mogen wezen Onwondbaarverre lichte maan, In lijdens nachten hooggerezen Langs eenzaam koele hemelbaan, Nu de oude wonden noô genezen In warmer stralen opengaan. [pagina 20] [p. 20] Van minnen diep lag aarde dronken In dal van lauwen Meienacht, Wijd meer van sterren klaar doorblonken Onder de tinnen van uw wacht, En in dien spiegelgaard gezonken Uw beeld in vochtverpuurde pracht. ‘Uw oogen willoos neêrgetogen Door weeldepijn van wondren lust, Zaagt gij het spiegelteêr bewogen Beeld uwer Schoonheid Onbewust, En zijt uit hooge sfeer gebogen En hebt den schoonen schijn gekust.... ‘Uw zilvren mingespeende lippen Hebben den effen vloed gegroefd, En met in kus vereende tippen Den zoeten alsem diep doorproefd, En warme, lang ontwende druppen Hebben uw oogeschijn bedroefd.... ‘Nu zult gij immer beiden moeten Een aardsche Kind aan Liefdes zoom, En met roerloosgewijde voeten U spieglen in den klaren stroom, En lust met lachend lijden boeten, Met pijn van waken zoeten droom: [pagina 21] [p. 21] ‘Een witte bloem die gloedbedronken Zich in de gouden zon verroodt, En heel den dag zoo, bloeddoorblonken, Het geurewelmend hart ontbloot, En in den avondvloed gezonken Weêr bleek verteedert in den dood.’ Vorige Volgende