Lente-maan(1916)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] [Als van éen huis gezusters twee] Als van éen huis gezusters twee Wier ongescheiden jonkheid vond Dubbel verrukken in den grond Van liefdes waterklaren vreê, In dien vertrouwden spiegel zien Elkanders oogen vreemdbedroefd: Elk lijdt dat de ander iets behoeft, En voelt zich armer dan voordien; En wat haar eende, is wat haar scheidt, En wat haar scheidt, blijft wat haar bindt, Liefde die slechts te teêrder mint Om zoo schoone ontoereikendheid, - [pagina 63] [p. 63] Zoo wij die in elkanders lach Speurden den onverholen trek Naar minnen buiten het bestek Van dezen korten sterredag, En puurden uit dat zoet verraad Nog dieper neiging dan weleer Als wij ontdekten overweêr 't Aandachtiglijk verjongd gelaat Der ziel die luistert of daar rees De stem des minnaars en betoog De stilte, en in elkanders oog Van de eigen hoop de naakte vrees. Vorige Volgende