Een gezond en opgewekt kunstleven. Een studie in kunstbeleid te Rotterdam (1946-2011)
(2012)–Gepke Bouma– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
[Dans in Rotterdam]1970O.A. TIJD VOOR TEENAGERS, EVENGEWICHTIG, PENTA THEATER, MAKER ONBEKEND. DE LANTAREN, AFFICHE, 2 DECEMBER 1975
(gar xxiii-1975-0139) Het bestel voor moderne dans in Rotterdam had een langzame ontwikkelingsgang, zij het minder turbulent en rijk aan conflicten dan het theaterbestel. De discipline dans heeft in Rotterdam een lange geschiedenis. Binnen het conservatorium voor muziek was er vanaf 1931 de Rotterdamse Dansschool, een gecombineerde dansvakopleiding met daarbinnen de opleiding tot theaterdanser/dansdocent.Ga naar voetnoot1 Daarnaast waren er verschillende particuliere dansscholen. In het proces van de vorming van een dansbestel hebben dansers en choreografen de belangrijkste rol vervuld. De Rotterdamse Kunststichting heeft daaraan bijgedragen door dat veld geduldig te cultiveren. Het Rapport van de Commissie voor het Kunstbeleid uit 1957 van de gemeente en de Rotterdamse Kunststichting beschrijft dat het nodig is om de belangstelling voor dans te bevorderen. Het rapport stelt echter dat er vooreerst geen noodzaak is om een ‘eigen rotterdams [sic] ballet in het leven te roepen’. Er zijn te weinig dansers van niveau om, naast de bestaande vier groepen in Nederland, nog een gezelschap op te richten. Indertijd waren er het Nederlands Ballet, het Ballet der Lage Landen, het Scapino Ballet (jeugdvoorstellingen) en het Opera Ballet.Ga naar voetnoot2 Niettemin vraagt dat Rapport om een aanzienlijke uitbreiding van de middelen voor dans.Ga naar voetnoot3 Die vraag werd niet gehonoreerd. In 1962 werd de Stichting Werkgroep Danskunst opgericht die podiumvoorstellingen organiseerde van kleinere groepen en van aankomende choreografen. Daarnaast verzorgde de stichting ook lezingen, films en een tentoonstelling. Na herhaalde verzoeken om middelen, besloot de gemeente in mei 1965 geld toe te kennen aan de Stichting Werkgroep Danskunst, jaarlijks voor drie jaar met ingang van het seizoen 1964/1965, om manifestaties op dansgebied te organiseren. Het toegekende bedrag ver- | |
[pagina 90]
| |
schijnt in 1965 op de begroting van de Rotterdamse Kunststichting. In 1968 volgde de oprichting van het Rotterdams Danscentrum. De Stichting Werkgroep Danskunst ging in 1971 op in de sectie Dans van de Kunststichting, waarmee de ‘[tweede] grote wens van de werkgroep in vervulling [ging]’.Ga naar voetnoot4 Als een van de Initiatieven van die Werkgroep ‘moet echter toch één belangrijk en typisch Rotterdams initiatief worden genoemd: de “Rotterdanserij”, een karavaan van dansers en danseressen door het stadscentrum om op verschillende plaatsen kleine voorstellingen te geven, en waarvoor het publiek wordt meegelokt met behulp van een antieke brandweerauto met musici en andere middelen om de aandacht te trekken. In 1971 werd de “Rotterdanserij” voor het eerst uitgevoerd tijdens het Knaakfestival. In 1972 volgde een tweede versie.’Ga naar voetnoot5 In 1973 stelde de Kunststichting haar eerste Dansnota op. De nota geeft een overzicht van de verschillende manieren waarop dans, actief beoefend, deel uitmaakt van de dagelijkse cultuur: gezelschapsdans (ballroom, dancings en discotheken); volksdans; dans als zelfwerkzaamheid (in dansen balletscholen); dans gericht op vorming van de persoonlijkheid (dansexpressie, die vooral goed werd geacht voor het jonge kind, als onderdeel van muzische vorming); als nevengebieden sportieve dansvormen (moderne ritmische gymnastiek, huisvrouwengymnastiek, jazzgymnastiek); muzikaal-ritmische opvoeding (van bijvoorbeeld kleuters); Eurythmie.Ga naar voetnoot6 De nota streeft naar een Samenhangend dansbeleid, maar stelt ook: ‘De dans is nog niet voldoende als waarde onderkend. Men zal ervan moeten uitgaan dat iedere burger het recht heeft op ontwikkeling van zijn mogelijkheden tot lichamelijke expressie.’Ga naar voetnoot7 Een van de aanbevelingen luidt: ‘Het bewustmaken van ouders van de betekenis en de waarde van de lichamelijke expressiviteit van het kind door middel van voorlichting.’Ga naar voetnoot8 Kort daarvoor was in september 1972 het Penta Theater opgericht door vier leden van het eerder genoemde Rotterdamse Danscentrum. Het Penta Theater kreeg in De Lantaren zijn thuisbasis, het had er studio's en het trad daar en buiten de stad op.Ga naar voetnoot9 De initiatiefnemers van het Penta Theater vonden de mogelijkheden binnen het Danscentrum te beperkt. Zij wilden dans uit zijn isolement halen en in verbinding brengen met andere kunstdisciplines, zoals beeldende kunst, muziek en zang. Zij wilden ook humor in de dans sterker accentueren en collectieve werkmethoden beproeven. De Kunststichting had op dat moment geen geld voor dat initiatief, maar zij bood morele steun en werkruimte in De Lantaren, die na een verbouwing weer in gebruik was.Ga naar voetnoot10 Tot de groep behoorde Ton Lutgerink (1946-2012), die zich later als choreograaf en danser bij het Onafhankelijk Toneel zou aansluiten, vanaf 1985 als een van de artistiek leiders. In 1975 werd het dansgezelschap Werkcentrum Dans opgericht, vanaf 1988 De Rotterdamse Dansgroep genaamd en vanaf 2001 Dance Works Rotterdam. Het Penta Theater verdween in 1986 in de nasleep van de bezuinigingsrondes van begin jaren 80 en ondanks inzet van de Rotterdamse Kunststichting. In de tussenliggende jaren waren er door dansers en choreografen nieuwe initiatieven genomen, bijvoorbeeld de Compagnie Peter Bulcaen. De medewerker dans Marcel-Armand van Nieuwpoort, in 1985 aangesteld bij de Kunststichting, schreef het advies Dans en bewegingstheater in Rotterdam (1986). Hij beijverde zich bijzonder voor de ontwikkeling van het veld. Geleidelijk aan rees bij de gemeente het inzicht dat er in Rotterdam een volwaardig dansaanbod moest zijn. De | |
[pagina 91]
| |
Kunststichting wendde in 1987 haar ‘vrij besteedbaar budget’ aan om een nieuwe danswerkplaats/productiehuis te steunen: Studio al Porto. De Kunststichting verwachtte dat ook ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en gemeente deze voorziening structurele financiering zouden bieden. De plannen van het ministerie werden echter bijgesteld. In 1988 en 1989 bood de Kunststichting nogmaals financiële steun aan Studio al Porto. ‘[Hoewel] de werkplaats heel goed functioneert, is deze verwachting toch (nog) niet uitgekomen, omdat de minister van WVC (...).’Ga naar voetnoot11 Het beleid van het ministerie van Welzijn Volksgezondheid en Cultuur droeg min of meer onbedoeld bij aan de verdere vorming van het dansbestel in Rotterdam doordat het Scapino Ballet zijn plaats in het bestel dreigde te verliezen. Het Scapino Ballet had als jeugddansgezelschap een educatieve functie gehad. Nadat de kunstzinnige vorming van de jeugd landelijk was gedecentraliseerd, werd die functie van het gezelschap overbodig. Het Scapino Ballet kon wel blijven bestaan en het wilde zelf verder als volwaardig, algemeen gezelschap. De besluiten van de gemeente en het ministerie maakten het mogelijk dat het Scapino Ballet als huisgezelschap van de Rotterdamse Schouwburg voortbestond.Ga naar voetnoot12 In 1993 betrok het Scapino Ballet zijn eigen studio's en kantoren in Rotterdam. In datzelfde jaar nam het Onafhankelijk Toneel het initiatief tot Dansateliers, een instelling waar dansmakers zich verder kunnen ontwikkelen.Ga naar voetnoot13 De Kunststichting schrijft in haar jaarverslag over het jaar 1988 dat ‘Scapino op de stoep’ staat. Ook deed de Kunststichting een poging om het festival Spring Dance naar Rotterdam te halen. De Kunststichting beschrijft het productiehuis Studio al Porto als een waardevolle broedplaats. ‘Wij [de Kunststichting - gb] beschouwen dans in Rotterdam als een relatieve witte plek, die niet vaak het soort pleitbezorgers heeft gehad die in andere disciplines heel gewoon zijn. Er kan meer en dat moet in het kunstbeleid tot uiting komen. Prioriteit voor dans dus.’Ga naar voetnoot14 De Kunststichting neemt zich voor om het toneelbudget vrijwel geheel over te hevelen naar dans.Ga naar voetnoot15 In de daaropvolgende jaren ontstonden, met projectsubsidies van de Kunststichting, een aantal productiekernen: Conny Janssen Danst, The Meek (nu: Meekers), de stichting Boaner (Angelika Oei). Begin jaren negentig was er in Rotterdam, naast de programma's op de podia, een divers productie- en ontwikkelklimaat op het gebied van dans. Er zijn sindsdien gezelschappen verdwenen of juist opgekomen. Uit de urban scene kwamen nieuwe bewegingsidiomen en stijlen voort. Een tiental gezelschappen, crews en makers presenteerde zich in het najaar van 2011 in Rotterdam Dance Capital.Ga naar voetnoot16 | |
[pagina 92]
| |
1976
VOETSTAPPEN (CHOREOGRAFIE KÄTHY GOSSCHALK). OM LOS TE LOPEN (CHOREOGRAFIE HANS TUERLINGS). GEDICHT JE (CHOREOGRAFIE MIEKE VAN HOEK). KWARTIER VOOR VIER (CHOREOGRAFIE NIELS CHRISTE), WERKCENTRUM DANS, MAKER ONBEKEND. DE LANTAREN. AFFICHE, 15, 16, 17 SEPTEMBER 1976
(gar xxiii-1976-0021e) werkcentrum dans kreeg in 1988 als nieuwe naam de rotterdamse dansgroep, vanaf 2001 dance works rotterdam. | |
|