grijpen. ‘Daarheen, vader!’ ‘Kom gauw mee, moeder!’ Enthousiast renden sommigen voor hun ouders uit. ‘Da ist etwas los!’ Een schaap in de voormalige leeuwenkooi, drie ooievaars in de vroegere roofvogel-volière. Ieder hok, zo goed en zo kwaad hersteld als het ging, had weer zijn eigen bewoner. Een roerdomp, een paar kippen. In het reptielenhuis enige schildpadden en hagedissen, in het olifantenhok een pony. Het meeste bekijks trokken de marmotjes achter het kippengaas dat de voormalige tijgerkooi omsloot.
In het apenhok zaten twee magere apen die de stormen des tijds hadden overleefd en nu, triest en ondervoed, neerzagen op de kinderschare. Op het gazon schommelden een zestal eenden naar de vijver toe, telkens opgeschrikt door het geraas van voeten over het houten brugje, een heen en weer rennen zonder einde.
Een oppasser kwam de marmotjes voeren. Hij kon bijna niet door het gedrang van kinderen heenkomen. Gelukkig degenen voor wie de wereld onder alle omstandigheden een nieuwe, interessante wereld is.