de Russen zo gewenste invasie aan Europa's Westkust. Ter illustratie van zijn uiteenzetting tekende Churchill een krokodil. Hij legde met behulp van deze tekening uit hoe men de weke onderbuik van de krokodil dacht aan te vallen op hetzelfde ogenblik dat men zijn harde snuit zou raken. Stalin geraakte steeds meer geïnteresseerd. Het gesprek werd vriendschappelijker.
***
Het officiële diner op het Kremlin werd door ongeveer veertig personen bijgewoond. Stalin en Molotow namen op hartelijke wijze de honneurs waar. Telkens onderbraken korte speeches de gesprekken.
Tijdens de maaltijd voerde Stalin door tussenkomst van de tolk Pawlow een levendig gesprek met zijn Britse gast. ‘Enkele jaren geleden’, vertelde Stalin, ‘kregen wij bezoek van George Bernard Shaw en Lady Astor’. Toen Lady Astor opperde, Lloyd George eens voor een bezoek aan Moskou uit te nodigen, had Stalin geantwoord: ‘Waarom zouden we hem vragen? Hij was de leider van de Interventie, de inmenging van de geallieerden om de jonge Sovjetrepubliek ten val te brengen.’ Daarop zei Lady Astor: ‘Dat is niet waar. Het is Churchill geweest, die hem misleidde.’
‘In elk geval’, had Stalin toen gezegd, ‘was Lloyd George het hoofd van de regering en behoorde hij tot de linkse partijen. Hij had de verantwoording en we houden hier meer van een uitgesproken vijand dan van een zogenaamde vriend.’
‘Nu is Churchill definitief van de kaart’, had Lady Astor gezegd. ‘Daar ben ik niet zo zeker van’, was de mening van Stalin. ‘Als er een ernstige crisis komt, zou het Engelse volk het oude strijdros wel weer eens van stal kunnen halen.’
Churchill vroeg zich af of zijn tafelgenoot dit onderwerp aansneed om hem eens geducht in het nauw te drijven. Hij kende echter de kracht der openhartigheid en antwoordde prompt:
‘Lady Astor had gelijk. Ik was heel actief betrokken bij de aanvallen op Rusland en ik wil niet dat U een andere indruk hebt.’
Stalin glimlachte beminnelijk. ‘Hebt U me vergeven?’, vroeg Churchill.
‘Premier Stalin’, zei de tolk Pawlow, ‘zegt, dat alles ligt in het verleden, en het verleden behoort God toe.’