| |
[Eerst in December 1941, na Japan's aanval op Pearl Harbor]
Eerst in December 1941, na Japan's aanval op Pearl Harbor, was de oorlog werkelijk een wereldoorlog geworden, in veel letterlijker zin dan de oorlog 1914-'18. De Duitse legers bevonden zich diep in Rusland, in Noord-Afrika nam de strijd nog steeds in omvang toe, langs de kusten van Europa, van de Noordkaap tot de Pyrenaeën, begon men aanstalten te maken een invasie te keren. En nu breidde de strijd zich uit in de Grote Oceaan, spoedig ook langs de Indische Oceaan.
De strategie vereiste een wereldomspannend denken, vooral voor het oorlogsterrein tussen de Amerikaanse Westkust en de Oostkust van Azië. Hier kregen de Amerikanen hun eerste slagen te verduren, hier bewezen zij een jaar later dat zij als wereldmacht tot merkwaardige militaire improvisaties in staat waren. Geremd door hun gebrek aan begrip voor grote afstanden, bevangen in ‘Westfront’-tradities van weleer begrepen de West-Europeanen slechts zelden de betekenis van de revolutionnaire maritieme tactiek, door de Amerikanen toegepast: het gebruik van oorlogsschepen ter bescherming van vliegtuigmoederschepen, de drijvende vliegvelden welke de vooruitgeschoven posten vormden, die zeeslagen voortaan door het luchtwapen konden doen beslissen.
Een nieuw begrip voor proporties vereiste voorts de strijd in Noord-Afrika en de militaire operaties in Rusland. Weinigen die de titanische omvang van de gevechten om Stalingrad konden overzien, zoals het moeite kostte zich een voorstelling te vormen van het vernietigingsbedrijf ingericht om millioenen Joodse burgers van de aardbodem te doen verdwijnen.
***
Een van de streken waar ‘luipaardmensen’ voorkomen, is de Westkust van Afrika. Weliswaar weet niemand nauwkeurig wat onder
| |
| |
deze vreemde mensensoort moet worden verstaan, maar indien de informaties van Albert Schweitzer in zijn boek ‘Opnieuw naar Lambarene’ juist zijn, constateren wij met schrik, dat er variaties van de mens bestaan, die een frappante overeenkomst met het roofdier vertonen.
‘Luipaardmensen’ noemt men in West-Afrika mensen door de waan bevangen, dat ze eigenlijk luipaarden zijn en als zodanig medemensen moeten doden. Bij hun moorden trachten zij zich ook als luipaarden te gedragen. Zij gaan op handen en voeten en binden daar klauwen van luipaarden of van ijzer aan, om sporen als van een luipaard achter te laten; hun slachtoffers treffen ze evenals de luipaard in de halsslagader.
Het merkwaardige en beangstigende is, dat de meeste ‘luipaardmensen’ het geheel onvrijwillig worden. Ze zijn door 't genootschap van ‘luipaardmensen’ er toe gemaakt, zonder dat ze 't wisten. Uit het bloed van een vermoord mens heeft men in een menselijke schedel een toverdrank bereid. Van deze drank mengt men heimelijk iets in het drinken van een tevoren aangewezen persoon. Heeft hij eenmaal gedronken, dan wordt hem medegedeeld dat hij een toverdrank heeft gebruikt en tengevolge daarvan tot hun genootschap behoort. Geen durft zich tegen deze openbaring verzetten. Het geloof, dat een toverdrank toverkracht bezit, waaraan niemand ontkomen kan, beheerst hen allen. Willoos gehoorzamen ze.’
***
Het concentratiekamp-‘Vernichtungslager’ Majdanek, in de buurt van Lublin in Polen, was in vol bedrijf. De commandant van het kamp, Obersturmbannführer Weiss, klaagde over drukke dagen. Met zijn assistenten Thumann, Zörner en vele anderen had hij zich tot het uiterste ingespannen de bouw van gaskamers te verhaasten, maar Oberscharführer Mussfeld, die het crematorium bestuurde, wees er met klem op, dat dan het evenwicht tussen de capaciteit der gaskamers en het productievermogen van het crematorium dreigde te worden verstoord. Het leek hem beter aan de verantwoordelijke autoriteiten te verzoeken de toevoer van Joden wat regelmatiger te doen plaats vinden.
Weliswaar had Himmler bij zijn laatste bezoek toegezegd, dat hij met de wensen der kampleiding rekening zou houden, maar kort daarop waren er weer zulke horden binnengedreven dat de
| |
| |
normale installaties het werk niet aankonden en men nogmaals een noodoplossing had gevonden in schietpartijen en grote brandkuilen. De kamp-S.S. hield niet van zulke excessen. Het was tenslotte al een ietwat zure plicht - zij het ook een nuttig werk - grote groepen Joden uit te moorden, zoals men ongedierte vernietigt, maar men deed dit toch het liefst op hygiënische manier, met de technische hulpmiddelen, die daarvoor dienden.
De binnenkomenden werden gesorteerd naar leeftijd en sexe, ontkleed en opgejaagd naar een grote barak. ‘Bad u. Desinfektion’. Groep voor groep kwam in de betonnen kelders, de gaskamers, die ieder ruim 200 personen konden opnemen. De zware ijzeren deuren met de kijkgaten gingen dan dicht. Er werd vochtige warme lucht binnengespoten, vervolgens de fijne blauwachtige ‘zyclon’-kristalletjes: cyaankali die in de vochtige atmosfeer snel verdampte.
De lijken werden op lorries geladen, met teer overgoten en naar het crematorium ongeveer een halve mijl verder vervoerd: een gebouw dat zes grote ovens bevatte, waarin de temperatuur constant op 1700o werd gehouden. Iedere oven kon 30 à 36 lijken bevatten, die in vijftien minuten verkoolden. Op buitengewoon drukke dagen was het mogelijk de temperaturen nog enigermate te verhogen, het verbrandingsproces te versnellen en zodoende de dagelijkse capaciteit van 2000 tot 2400 op te voeren.
Weiss was trots op de orde en de netheid, die zijn kamp kenmerkten. De groengeschilderde dienstgebouwen, de goed-onderhouden wegen met de brede grasgazons daar tussenin - alles gaf een indruk van organisatorische perfectie. Zeker, er waren wel enige details, welke men had willen voorkomen, bijvoorbeeld de bovenmatig snelle groei van de groenten in de moestuin, die te snel in het blad of in het zaad schoten. Overbemesting met menselijke as had de grond hier een samenstelling gegeven, die blijkbaar voor de groententeelt niet gunstig was. Maar overigens: op ieder punt een zindelijke doelmatigheid, het duidelijkst zichtbaar in de loodsen, waarin kleding en schoeisel van de slachtoffers werden opgeslagen. Een loods met mannenkleding, een loods voor ondergoed, een loods voor schoenen. Schoenen, die meer dan kleding de suggestie van leven konden geven: duizenden en duizenden mannenschoenen, laarzen, schoenen van speciaal model, voor mismaakte voeten; vrouwenschoenen, eenvoudige Poolse; schamel schoeisel soms, maar ook keurige modellen uit de duurste zaken van Parijs, Londen
| |
| |
of Amsterdam. Zeer veel uit Amsterdam. Ook wel zachte vrouwenpantoffels, lichtblauw of zwart, soms met mooi borduurwerk. En dan kinderschoentjes, ach, vele kinderschoenen, van kleine maten; soms voor acht- of tienjarige voeten, maar ook van drie- of vierjarigen. Schoenen en schoenen en schoentjes.
Er is veel getwist over de vraag of de Duitse bevolking vermoeden heeft gehad van de vernietiging van mensenlevens, die in de concentratiekampen plaats vond. Het niet-vermoeden kan een afweerreactie zijn geweest van het geweten, doch ook een tekort schieten van de fantasie, die in dit geval allerminst specifiek Duits was. Ook andere volken, de overwinnaars in de eerste plaats, hebben bijna geen geloof kunnen hechten aan de systematische uitroeiing van millioenen menselijke levens. De aantallen op zichzelf reeds sloten wezenlijk inzicht uit. Wij kunnen bij een spoorwegongeluk de dood van honderd personen overzien, begrip tonen voor een mijnramp met vijfhonderd slachtoffers, maar een aardbeving die tienduizenden doodt, wordt wat de omvang van de dood betreft, reeds een bijna mystieke gebeurtenis. In nog meerdere mate geldt dit voor de honderdduizenden, die op slagvelden sneuvelden. Doch wat moeten wij denken van de zes millioen, die in de concentratiekampen om het leven kwamen of liever gezegd in koelen bloede werden vermoord?
Het is niet alleen het aantal dat verbijstert, maar evenzeer de koelbloedigheid der moordenaars; van de hoogste bevel-gevende autoriteiten tot de laagste beulsknechten. Is het de Befehl-ist-Befehl-theorie die hier veel verklaart of moeten wij doordringen tot de diepere motieven van deze ‘luipaardmensen’, voor wie het doden een routine en een hartstocht werd, hun ingeblazen door demonische voorgangers? De toverdrank, die het moorden tot routine maakte, was de formule: ‘voor het behoud van eigen ras en volk, voor het openbaar welzijn moeten politieke tegenstanders, of uit ras-oogpunt schadelijke elementen, worden vernietigd als ongedierte op het gewas te velde.’
En toch zijn het uiteraard speciale ‘luipaardmensen’ die deze formule als een toverdrank verzwolgen: krampachtige, gespleten naturen, wier boze driften geen compensatie vonden in een gemoedsleven van religieus-humanitaire tradities. Waren het groepjes sadisten, die in iedere maatschappijvorm voorkomen, doch in
| |
| |
revolutietijd als opgeklopt schuim komen bovendrijven? Of lag de storing in een zekere disharmonie van het karakter, latent verborgen in een misvorming der cultuur, die onder de autoritaire druk van gezin en school, kazerne en fabriek, de vereenzaming van de hordemens ten top dreef en zijn agressieve driften na jaren van remming tegen weerlozen deed keren?
Horen wij het oordeel van de artsen-psychiaters, die zelf het lijden in het concentratiekamp ondergingen en daarbij de moed vonden hun bewakers in de ogen te zien: Dr Kaas, Dr Cohen en vele anderen, die de kwelling overleefden en de herinneringen later objectiveerden in wetenschappelijke studiën van een merkwaardige rust en objectiviteit. De meesten van hen schrijven de misvorming der bewakersmentaliteit toch in de eerste plaats toe aan het super-ego der bovenpersoonlijke krachten van traditie en opvoeding die de autoritair-gevormde mens zo gemakkelijk van remming tot agressie brachten.
Vooral in de SS werd ‘hardheid’ geprezen als een deugd; hardheid jegens allen wier bestaan de kracht van volk en vaderland zou kunnen ondergraven. Men moest in staat zijn onbewogen duizenden lijken gade te slaan. Men diende te begrijpen welk ongedierte men uit de weg ruimde: het uitschot der mensheid, van wie de Jood als de vertegenwoordiger gold. ‘Vernietiging’, onbewust het felle uitschieten van opgekropte agressie, bewust het wegvagen van gevaarlijke en minderwaardige elementen, was het modewoord waarin de geest van de kamp-SS zich het duidelijkst openbaarde. Zo ontging men de spanning tussen het ik en het super-ego, vermeed men gewetensconflicten en schuldgevoel.
Het verhoor van enkele commandanten van concentratiekampen die de geallieerden levend in handen vielen, wierp verder licht op de duistere krachten, die sedert de omzwervingen van Dr Caligari een aantal groepsnormen in het Duitse volk hadden vergiftigd.
De levensloop van een der oorlogsmisdadigers, Rudolf Höss, leider van het K.Z. Auschwitz, waarin millioenen Joden en politieke gevangenen werden uitgeroeid, vertoont enige opvallende trekken. In een uiterst streng-katholiek gezin opgevoed, werd de jonge Rudolf door zijn vader, een fanatiek, autoritair en onverdraagzaam man, voor het priesterschap bestemd. Hij kreeg nooit slaag, maar moest voor straf na ieder klein vergrijp bidden. Met zijn vader
| |
| |
kwam hij nooit tot enige intimiteit, evenmin met zijn moeder. Rudolf werd een volstrekt eenzelvige jongeman, die langzamerhand van de katholieke kerk vervreemdde. Na geheel met het geloof te hebben gebroken, trad hij in 1922 tot de N.S.D.A.P. toe. Hij aanvaardde de nazi-ideologie als een kerkelijk dogma, met een fanatisme, dat hem in het geloof had ontbroken.
In 1923 werd Höss wegens deelneming in een veemmoord tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld, zijn eerste moord uit politieke hartstocht, onder de drang van het super-ego, dat hem de norm der ‘vernietiging’ van politieke tegenstanders had doen aanvaarden. Na vijf jaar eenzame opsluiting kwam hij op vrije voeten. Hij ging boerenwerk verrichten, huwde in 1929 (een ‘normaal huwelijk’ volgens Höss), kwam snel naar voren in de SS en onderscheidde zich al gauw als kampcommandant: van 1934-1938 te Dachau, vervolgens twee jaren te Sachsenhausen en tenslotte te Auschwitz.
Bij de ondervraging gaf Höss op een kalme, zakelijke, bijna apathische toon toe, dat het hem bekend was hoeveel personen te Auschwitz om het leven waren gekomen: alleen door vergassing tijdens zijn bestuur reeds twee en een half millioen Joden. Hij volgde de orders van Himmler op. Of de Joden hun treurig lot hadden verdiend? Met dergelijke scrupules had Höss zich nooit ingelaten; hij had geleerd te gehoorzamen. Gehoorzaamheid was de kern van zijn eerbegrip. De organisatie ging boven het individu.
|
|