Revolutie der eenzamen
(1953)–Pieter Jan Bouman– Auteursrecht onbekendSpiegel van een tijdperk
[pagina 362]
| |
vensters van de ministerskamer, uitzicht gevend op de tuin van het gebouw aan de Quay d'Orsay. Er stegen rookwolken op uit drie of vier vuren; nu en dan warrelden verkoolde papierresten op in de warme luchtstroom. Churchill leek geheel verdiept in dit schouwspel. Grijze eerbiedwaardige ambtenaren voerden kruiwagens vol archiefstukken aan. Sommigen droegen stapels dossiers onder de arm. ‘Het vuurtje leert ons wat’, mompelde Churchill. ‘Dit is het teken van het naderend einde.’ De bespreking werd voortgezet. De nerveuze spanning was echter te sterk om een rustig gesprek aan tafel mogelijk te maken. Gamelin gaf aanwijzingen bij zijn kaart: de geallieerde frontlijn was met zwarte inkt aangegeven, met een gaping in de buurt van Sedan. Reynaud en Daladier namen een houding aan alsof zij met aandacht luisterden. Lord Ismay keek verstrooid voor zich uit. Churchill wierp nu en dan een blik naar buiten. De vuren schenen hem te boeien. Bij het punt van doorbraak was het Franse leger onder de voet gelopen, dit moest worden toegegeven. De Duitsers naderden met grote snelheid Amiens en Atrecht (Arras). Was het hun bedoeling de kust te bereiken of zouden zij afbuigen naar Parijs? Achter de pantsertroepen rukten acht à tien Duitse gemotoriseerde divisies op. De generaal sprak ongeveer vijf minuten zonder dat iemand een woord zei. Toen hij uitgesproken was, viel er een stilte. Churchill stelde de vraag: ‘Waar bevindt zich de strategische reserve?’ Gamelin, met een schouderophalen: ‘Wij hebben er geen’. Wederom heerste een langdurige stilte. Op de binnenplaats was intussen een tweede vuur ontstoken. Het was stil rustig zomerweer, zo mooi als het half Mei slechts kan zijn. Er stond echter een flauwe bries, die de rook van de brandende archiefstukken naar de kamer van de minister dreef. Reynaud sloot met een verstoord gezicht de vensters. Churchill was met stomheid geslagen. ‘Geen strategische reserve?’ Wilde gedachten joegen hem door het hoofd. Waarom had hij, zelfs in zijn stoutste fantasie, nooit aan deze mogelijkheid gedacht? Een Maginotlinie verdedigen (die dan toch troepen spaart) en geen reserve bezitten om een eventuele doorbraak af te grendelen? Geen slag aan de Marne als in 1914? Parijs prijsgeven? (Inderdaad, het verbranden van archiefmateriaal liet weinig twijfel). Geen | |
[pagina 363]
| |
strijd ten Zuiden van Parijs? Het einde? Churchill gaf de mening te kennen dat nog steeds flankaanvallen mogelijk waren op de Duitse divisies, die door de bres stroomden. Als Amiens en Arras behouden bleven, was zelfs een tangbeweging mogelijk, die de Duitsers in moeilijkheden kon brengen. Gamelin kon zich met deze zienswijze geheel verenigen. Daladier en Reynaud lieten zich niet overtuigen; zij hadden blijkbaar de moed geheel verloren. Churchill vroeg Gamelin waar en wanneer de flankaanvallen konden plaats vinden. De generaal maakte een gebaar van wanhoop: ‘Inferioriteit in aantal, inferioriteit in uitrusting, inferioriteit in tactiek’. Maar waar bleven de Engelsen eigenlijk? Zij hadden nog maar een karige bijdrage geleverd, na acht maanden oorlog: tien divisies en nog niet eens één moderne tankdivisie. De discussie verliep in nietszeggende uitwijk-phrasen. Wat viel er nog te zeggen? Op de binnenplaats brandden nog enige vuren meer dan een half uur geleden. Het aantal ambtenaren dat dossiers aanvoerde werd ook groter. Er was papier genoeg, wat vochtig soms en met zoveel rook verbrandend, dat het uitzicht er door werd belemmerd. *** Een puffend, hijgend en steunend koor van honderden en honderden motoren en hulpmotoren. Uit alle havens van de Engelse Zuidkust kwamen boten en bootjes opdagen. De 26ste Mei zou de ‘Operatie-Dynamo’ beginnen: het evacueren van het Britse leger (met wat restanten Franse en Belgische troepen) uit de haven van Duinkerken. Het moest met dit stille weer mogelijk zijn nog enige tienduizenden van de ingesloten honderdduizenden te redden. Eerst hadden de marine-autoriteiten nog geheimzinnig gedaan en gesproken van een ‘bijzondere opdracht’, maar spoedig wist iedereen waar het om ging. Naar Duinkerken, redden wat er te redden viel! Het zeevaardersbloed verloochende zich niet; men vond hier trouwens alles wat men wenste: sportiviteit èn improvisatie. Met een minimum aan orders stak men in zee. Slechts de marine handelde gedisciplineerd en volgens plan: 39 torpedobootjagers, 35 mijnenleggers, 14 motor-torpedoboten, 12 marinemotorboten, enz. Doch daar tussendoor voeren de vaartuigjes die hun eigen weg zochten, de vrijbuiters in dit grote avontuur. Ploffende motoren, gedempte kreten, 's nachts als men met gedoofde lichten voer. Een vrolijk ‘ahoy’ overdag. | |
[pagina 364]
| |
Vijf-, zeshonderd scheepjes van allerlei soort en formaat. Als zij uit Duinkerken terugkwamen, boordevol soldaten. Dan weer leeg opstomend voor de volgende lading. Een veerdienst van sleepboten en zeiljachten, uit Nederland ontsnapte kustvaartuigen en trawlers, Franse vissersboten en kolenbootjes, sleepboten en havenmotorboten, luxejachten en reddingssloepen, zelfs een wagenveer. Alles wat varen kon, voer uit, dag en nacht, soms belaagd door mitrailleurvuur van Duitse vliegtuigen of door granaten, die in de haven van Duinkerken vielen. Op het strand joegen ontploffingen zandzuilen op; in de haven dreef vettige olie van gezonken schepen op de golven. Gelukkig dat de havendam nog bruikbaar bleef. De 27ste Mei werden 7660 man afgevoerd, de 28ste Mei 17.800 de 29ste 47.300, de 30ste 53.800. Lieten de Duitsers de ingesloten legers ontsnappen? Het was niet de bedoeling van de Duitse generaals. De tankformaties van von Bock bevonden zich slechts 35 mijl van Duinkerken, die van von Rundstedt 15 mijl. Zij konden met een tangbeweging gemakkelijk het gehele Britse expeditieleger insluiten en gevangen nemen. Maar Hitler wist beter, zijn intuïtie bedroog hem niet. Hij ontbood von Rundstedt in zijn hoofdkwartier en deelde hem mede, dat hij zijn aandacht niet wilde laten afleiden. Parijs was zijn doel: de definitieve snelle overwinning op Frankrijk, die geen dag uitstel gedoogde. Het politieke doel woog zwaarder dan het militaire; Duinkerken kon wel enkele dagen wachten, terwijl ieder uitstel van Frankrijk's capitulatie tot een opflikkering van verzet zou kunnen leiden. Dus Parijs en niet Duinkerken! De generaals gehoorzaamden. De 31ste Mei evacueerde de armada van kleine bootjes 68.000 man, de 1ste Juni 64.400 man. In hevige luchtgevechten bewezen de Spitfires dat zij niet voor de Messerschmitts behoefden te wijken. De meeste Duitse eskaders bevonden zich trouwens aan het Franse front, niet boven het Kanaal. En de ontruiming ging verder; de kolenbootjes, de luxejachten en de mijnenvegers bleven af en aan varen. 2 Juni 26.250 man, het werd stiller op het Duinkerkse strand, 3 Juni 26.700 man, 4 Juni 26.100 man - de laatste afdelingen van het Britse expeditieleger. In het geheel werden 338.200 man uit een vrijwel hopeloze positie gered. Het materiaal was verloren gegaan, maar de kern van het toekomstige Britse leger was behouden. ‘The Nine Days' Wonder’, noemde John Masefield | |
[pagina 365]
| |
deze gebeurtenis. Zijn dichterwoord was kort en juist, het omvatte ‘the whole story’. *** Op een grote open plek in het Bos van Compiègne, omlijnd door grasgazons, met een achtergrond van hoge boomranden, stond een wagon als nationaal monument: een grote wagon-lit van de Franse spoorwegen, goed onderhouden, met marmeren gedenkplaat voor de ingang: ‘11 November 1918. Hier eindigde de misdadige trots van het Duitse keizerrijk, overwonnen door de vrije volken, die het trachtte te onderwerpen.’ Hitler maakte een verachtelijk gebaar. Het ijzeren kruis, dat hij links op zijn breedkragige grijze uniform droeg, schommelde heen en weer. Naast hem stonden Keitel en Goering met meewarigminachtende gezichten het Franse inschrift te lezen. ‘We kunnen de steen spoedig door een ander vervangen?’, opperde Goering halfvragend. Intussen waren ook von Brauchitsch, admiraal Raeder, von Ribbentrop en Hess gearriveerd. ‘Heden, de 21ste Juni 1940...’, lachte Goering en hij begon een inscriptie voor de toekomstige gedenksteen te improviseren. In de wagon was alles in orde gebracht om de Franse deputatie te ontvangen. Hitler nam plaats op de stoel, waarop Foch had gezeten, de 11de November. De middenplaats aan tafel, tegenover de vier nu nog lege stoelen, voor de Fransen bestemd, was voor Keitel die de leiding van het ceremonieel zou hebben. Klokslag half vier kwamen de Fransen, vier heren in een grijze auto, onder escorte van Duitse militaire motorrijders: het waren de generaals Huntzinger en Bergeret, vice-admiraal le Luc en M. Noël, gewezen gezant in Polen. Huntzinger, kaal en met een zware hoornen bril, van uiterlijk meer ambtenaar dan militair, had de leiding van de delegatie. Bij het binnentreden, aarzelend, Huntzinger voorop, salueerden de Franse afgevaardigden. De Duitsers brachten de Nazigroet, wat haastig en nonchalent, neerbuigend in hun nieuwsgierige belangstelling. Toen de Fransen waren gezeten, gaf Hitler Keitel een wenk. De generaal begon te lezen; de inleiding tot de wapenstilstandsvoorwaarden. ‘Zij zullen U dadelijk volledig worden medegedeeld’, zei Hitler. Daarna sprak de Führer de Franse deputatie toe. Het was niet uit wraakzucht dat hij hen hier ontving, maar hij had dit historisch milieu gekozen om onrecht uit het verleden uit te wissen. Het | |
[pagina 366]
| |
onderscheid was de Fransen niet duidelijk; zij keken strak voor zich uit. ‘Generaal Keitel zal met U verder gaan.’ Hitler salueerde stijfjes en verliet de wagon, gevolgd door Goering, Raeder, Brauchitsch, Hess en Ribbentrop. Na inspectie van de wacht begaf het gezelschap zich naar het naburige kasteel, waar men zou overnachten. Hitler was uitgelaten vrolijk. Zijn hooghartige zelfverzekerdheid en de triomfator-pose waarmede hij de Fransen had willen imponeren, maakten plotseling plaats voor een overmoedige stemming. In de tuin van het kasteel gaf hij Goering een amicale klap op zijn dikke schouder. Toen, ineens, tot verbazing van het groepje medewerkers, begon Hitler met enthousiaste grimassen danspasjes te doen: een paar passen vooruit, enige passen achteruit, met stijve marionettenbewegingen. Huppelpasjes en sprongetjes, schokschouderend. Hij bleef even op één been staan, draaide rond, stampte met de andere voet en knikte met het hoofd. Een geaffecteerde krijgsdans met houterige wendingen van het bovenlichaam, toevallig door een der omstanders op een filmstrook vastgelegd. Frankrijk lag aan de voeten van de Führer, wanneer zou Engeland volgen? *** De luchtslag om Engeland was evenals de ‘battle of London’, een krachtmeting tussen materiële overmacht en taaie verdedigingswil. De Duitsers beschikten over de sterkste luchtvloot en overvloedige personeelreserves. Als de verliezen gelijk-op gingen, zou Duitsland in enkele maanden het luchtruim boven Engeland beheersen en de weg hebben geopend voor de invasielegers (de ‘operatie-Seelöwe’ was in volle voorbereiding). Zelfs indien de Britse verliezen geringer waren dan de Duitse, zou het slijtageproces de Engelsen noodlottig kunnen worden. De productie van Spitfires en Hurricanes kon sneller worden opgevoerd dan de opleiding van piloten. Ook deze keer bleek in de wereld van techniek de menselijke factor het zwakst. De campagne in Frankrijk had Fighter Command in de voorzomer van 1940 reeds 284 piloten gekost. Eind Juli beschikte de Britse luchtmacht over 1434 piloten, een maand later nog maar over 1023. Door de laatste phase van de opleiding terug te brengen van een maand op veertien dagen, mocht op een toevoer van 65 piloten per week worden | |
[pagina 367]
| |
gerekend. Maar het verliescijfer bleef tweemaal zo hoog! Wie zouden op den duur de afgeleverde nieuwe Spitfires moeten bemannen? Churchill sprak later de dank van Engeland uit: ‘Nooit hadden zo velen zoveel te danken aan zo weinigen’. Wie waren deze weinigen?
Deze weinigen waren te vinden op de velden voor jachtvliegtuigen langs de Zuid- en de Oostkust, op de oefenvelden voor instructeursdiensten... of ze waren nog in opleiding in de trainingskampen, vrijwel gereed voor de strijd. In het trainingskamp vond de selectie plaats: de beslissing of men het meest geschikt was voor gevechtsvlieger, voor piloot van een bommenwerper of voor Coastal Command. Men zag er vrijwilligers van velerlei soort, van achttienjarige schooljongens tot jongemannen van zes en twintig. Sommigen uit afkeer van hun dagelijks werk, of louter om de vreugde van het vliegen. Kantoorbedienden, jonge boeren, studenten, technici - enkelen hadden reeds vóór 1939 gevlogen, bijvoorbeeld een groep studenten uit Oxford, die hun eerste opleiding hadden gehad in het University Air Squadron. Wonderlijke snaken, deze studenten. Vroeger dikwijls wat lui en blasé, veel-eisend, met een houding van studentikoze nonchalance, naar eigen mening zelfs min of meer decadent, maar thans opgewekt koelbloedig en actief, dapper op het onverschillige af - de kern van menige opleidingscompagnie. Men bekwaamde zich in kaartlezen, luchtfotografie, verkenningsmethoden, het onderhouden van radiotelefonisch contact met het landingsterrein. Men kreeg les in formatievliegen (het meest populaire en opwindende gedeelte van de opleiding), in het herkennen van de verschillende typen geelneuzige Messerschmitts en andere Duitse vliegtuigen, in de kunst van de aanval van grote hoogte, met de zon in de rug neerduikend naar de tegenstander. Men werd gewezen op de kwetsbaarheid van de Messerschmitt 109 bij een aanval van achteren; op de Duitse neiging tot gesloten formaties en de kracht van hun discipline, tegenover hun zwakheid en individuele situaties. Fighter Command moest er wel in toestemmen een aantal van de beste gevechtsvliegers voor instructeursdiensten af te staan. Ze wisten zich in de trainingskampen te doen respecteren, deze jeugdige oudgedienden: in het burgerleven waren zij leraren, scheepskapiteins, ingenieurs of advocaten geweest. Nu gevoelden zij zich | |
[pagina 368]
| |
op en top militair, de Australische architect, de forse Zuid-Afrikaanse farmer, de Schotse technicus en de anderen - zij genoten een prestige als in geen andere legerformatie denkbaar was. Moedig waren ze, dikwijls ruw, maar soms ook stil en bescheiden, rustig in hun commando's, die meermalen werden gegeven als een suggestie dat het zeker wel een goed denkbeeld was dit of dat op die of die manier te doen. En als men eindelijk ‘afgetraind’ was en naar de velden ging waar Spitfires en Hurricanes voor de strijd gereed stonden, voelde men zich van dag tot dag meer oorlogsvlieger worden. Men leerde de wereld met andere ogen bezien. Vertrouwd rakend met de dood, kwamen onbewuste krachten vrij, begrip voor fundamentele aspecten van het leven. Hoog in de lucht kon men soms plotseling een flits van inzicht krijgen, die de zelfkennis, in relatie tot de medemens een onverwachte rijpheid gaven. ‘Terugkomen op aarde’, met de ‘beide voeten op de grond’, kreeg dan een dubbele betekenis. Beneden hadden de dingen weer hun eigen realiteit. De oppervlakkigheid hernam haar rechten: in de mess werd gerookt en gedronken, geconverseerd in het simpele R.A.F.-taaltje, platvloers en onbenullig, men las banale tijdschriften of speelde de eenvoudigste kaartspelletjes. Of men ging naar de naburige stad om daar in een of ander deftig restaurant luidruchtig-onverschillig te doen, speciaal om aanwezige keurig opgepoetste officiertjes van andere wapens te tarten. Men zag op hèn neer, maar toonde respect voor de wat oudere mannen die in de Home Guards bij gebrek aan wapens met bezemstelen oefenden. De Duitse druk werd zwaarder. Er moest steeds meer van ‘de weinigen’ worden gevergd. Men kwam bijna niet meer uit de kleren. Opstijgen, dalen om te tanken en zich van ammunitie te voorzien, weer stijgen. Tijdens iedere vlucht kende men de zekerheid die iedere piloot meende te bezitten, de rotsvaste overtuiging (een strohalm in feite) dat men op dat moment niet kòn worden gedood. Dan begon het bijna loodrecht klimmen, het duiken, het snelle wenden: recht op de vijand aan dikwijls, dwars tegen de overmacht in. Men drukte op de knop voor geschutsalvo's van twee seconden, zwenkte, hoopte een tweede salvo te kunnen geven. Maar soms had de tegenpartij het laatste woord. De cockpit werd doorboord, een instrumentenbord sloeg stuk, er laaide ergens vuur op. Men hoorde explosies, maakte zich gereed voor de parachutesprong | |
[pagina 369]
| |
- als er nog tijd voor was. Het kon zijn dat men zwaarder was gewond dan men eerst vermoedde, verblind geraakte, zich niet meer uit de stuurstoel kon bevrijden, het bewustzijn verloor en neerstortte in de peilloze diepte. |
|