boven ieder vaandel een bronzen adelaar. In de zaal klinkt ingestudeerd ‘Heil’-geroep, spoedig spontaan door het publiek hernaald. De lijfwacht komt binnen, gevolgd door een aantal partijleiders. Tenslotte Hitler zelf, eenvoudig gekleed, minzaam glimlachend, onopvallend - een man uit het volk, een man als alle anderen wilde hij zijn. Zwart colbertcostuum, zwarte kousen, een gouden dasspeld met het partij-insigne. Sluik donker haar en het Chaplin-tandenborstel-snorretje.
Een storm van toejuichingen. Met moeite wordt de rust hersteld. Een partij-leider opent de avond. Eerst maakt deze wat algemene opmerkingen, op gemoedelijke toon. Daarna enige sarcastische toespelingen op de funeste invloed van het internationaal grootkapitaal, om in onverwachte climax uit te schieten:
‘Wat is aansprakelijk voor onze ellende?’
Vijf honderd partijleden, in spreekkoor:
‘Het systeem’ (de democratische republiek).
‘Wie staan achter het systeem?’
‘De Joden!’
Vervolgens, als een catechismus:
‘Wat is Adolf Hitler voor ons?’
‘Een geloof.’
‘En wat nog meer?’
‘Een laatste hoop.’
‘En wat verder?’
‘Onze leider!’
Hier valt het blaasinstrumenten-orkest fortissimo in met een fanfare, gevolgd door doodse stilte als de Führer opstaat. De rede begint:
De stem, wat hees, valt telkens ruw uit, met oplaaiende versnellingen van de woordenvloed. Vrijwel zonder aanhef, krachtig, nagenoeg zonder analyse of argumenten, snelt het betoog van constatering tot constatering. Apodictische waarheden voor de toehoorders, die zich laten meedrijven met deze salvo's van Duitse opstandigheid tegen het dictaat van Versailles, de schijn-democraten, van de Weimar-Republiek, aan de leiband lopend van een Joden-kliek. Slechts een volk één vanzin, één van ras, zou in staat zijn om aan de greep van het internationale kapitalistisch Jodendom te ontkomen.
Donderend applaus, algemene ontroering.
Het moment van de keuze naderde. Nationaal-socialisme of