October, op de gebruikelijke manier, in de droge slotgracht van Vincennes. Mata Hari droeg een beige mantelpak. Ze weigerde een blinddoek. Kwart over zes in de vroege ochtend weerklonken de schoten vah het vuurpeleton. Eén soldaat viel flauw, de anderen marcheerden in neerslachtige stemming af.
Na een schijnbegrafenis om na te gaan of iemand aanspraak maakte op het stoffelijk overschot, werd het lichaam naar de snijkamer van de medische faculteit te Parijs overgebracht.
***
‘Hier lig ik in de donkere cel, op de steenharde matras: rondom mij in het gebouw heerst de gewone stilte van het kerkhof, het is als ligt men in zijn graf.’ Zo schreef Rosa Luxemburg uit haar gevangenis te Breslau, herfst 1917.
‘Door het venster valt op de deken het licht van de lantaren, die de gehele nacht voor de gevangenis brandt. Van tijd tot tijd hoort men, heel dof, het verre geratel van een trein die voorbijgaat, of vlakbij, onder het raam, het kuchen van de schildwacht, die in zijn zware laarzen een paar langzame stappen doet om zijn stijve benen te bewegen. Het zand knarst zo hopeloos onder die stappen, dat heel de verlatenheid en het zonder-uitweg-zijn daaruit klinkt in de vochtige donkere nacht. En ik lig stil alleen, gewikkeld in deze menigvuldige zwarte doeken van duisternis, verveling, onvrijheid, winterkou, - en toch klopt mijn hart van een onbegrijpelijke, ongekende, innerlijke vreugde, als liep ik in de stralende zonneschijn over een bloeiende wei. En ik glimlach in de duisternis tegen het leven, als wist ik het een of ander toverkrachtig geheim, dat al het boze en treurige weerlegt en in enkel licht en geluk schrijdt. En dan zoek ik zelf naar een grond voor deze vreugde, vind niets en moet over mijzelf glimlachen. Ik geloof, dat het geheim niets anders is dan het leven zelf. De diepe nachtelijke duisternis is zo schoon en zo zacht als fluweel, wanneer men haar op de juiste wijze beschouwt. En in het knarsen van het vochtige zand onder de langzame, zware schreden van de schildwacht zingt het leven een klein, schoon lied, wanneer men het maar goed weet te horen.’