Terwijl de Duitse hoofdmacht naar het Zuiden afboog, rukten twee divisies met belegeringsgeschut naar Antwerpen op. Geruchten over wreedheden door Duitsers bedreven, joegen grote scharen vluchtelingen over de wegen. Voor het kapelletje te Harelbeke smeekten biddende vrouwen de zegen van Maria af. In de verte sloegen maaiers hun zeisen door het graan.
In de dorpen las men de eerste brieven van de jonge soldaten aan het front, eerst uit de omgeving van Luik, later uit het gebied van de IJzer - het leger retireerde blijkbaar snel. ‘Ik word elke dag wat meer beest’, schreef een jonge Vlaming aan zijn moeder, ‘en dus wat moediger soldaat’.
Wilde tonelen speelden zich te Antwerpen af toen de stad onder het geschutvuur kwam te liggen. Vluchtelingen stroomden naar de Nederlandse grens, wetend dat zij, ook al kwamen zij bij honderdduizenden, in Nederland een gastvrij onderdak zouden vinden. Oude mannen, gebogen onder hun rugzakken. Vrouwen, zwaar-bepakte kinderwagens voortduwend, soms met kleuters naast zich. Op stationsmuren en wagons, namen en adressen in krijtletters - aanwijzingen voor hen die later vertrokken.
Ver van het oorlogsterrein, in de geborgenheid van het neutrale land, volgden de Belgen in ballingschap de gebeurtenissen. Soms, als zij in de duisternis van het bioscooptheater het filmjournaal zagen met opnamen van het stukgeschoten Yperen, de strijd aan de IJzer, koning Albert, in poelen van modder de ‘pillendozen’ der mitrailleurposten, werd de ontroering hun te machtig en hoorde men deze of gene snikkend de zaal verlaten.
Overgevoeligheid kon bij tijd en wijle zelfs iedere troost met droefheid vullen. ‘Op iemand die uit de donkere treurigheid komt van het oorlogsland’, schreef Stijn Streuvels toen hij in de Kerstdagen van 1914 te Amsterdam een uitvoering van Bach's Weihnachtsoratorium had bijgewoond, ‘heeft muziek een wonder uitwerksel. Ik zal moeite hebben uit te drukken wat ik gevoelde binst die uitvoering -: het was een wondere mengeling van hoogen wellust met iets als angst en verwijt alsof die wellust verboden ware geweest... Bij stonden was het mij alsof de hemel openging en de welluidendheid van stemmen en muziek me met heele stroomen overweldigde. Het weidse visioen - die schaar van zangsters in wit gewaad, als reien van engelen. Heel die boogvormige koepel door 't schitterlicht van den reusachtigen kroonluchter gevuld met heel die