| |
[Toen Robert Falcon Scott de 1ste Februari 1911]
Toen Robert Falcon Scott de 1ste Februari 1911 zijn mannen opdracht gaf een kamp op te slaan bij de Great Barrier, de laatste slagboom voor zijn Zuidpool-expeditie, wist hij dat Amundsen met de ‘Fram’ een poging deed hem vóór te zijn. Kapitein Scott hoorde pas enige weken later dat de ‘Fram’ in de Walvisbaai voor anker lag, zestig mijlen dichter bij de Zuidpool dan Scott's ‘Terra Nova.’
Gedurende de Poolnacht van April tot September werden alle voorbereidingen getroffen voor de bestijging van de bergrand en de tocht over het hoge plateau in de omgeving van de Zuidpool. Voor de laatste étappe rekende Scott op zijn ponies. Een reis van vier of vijf maanden door een egaal sneeuwlandschap zouden zijn honden immers niet verdragen. ‘Een hond moet eten, slapen of geïnteresseerd zijn’, schreef Scott in zijn dagboek. ‘Zijn felle neiging om zijn belangstelling ergens op te richten, is indrukwekkend. De eentonigheid van het lopen doodt hem. De hond is bijna menselijk in zijn vragen om levende belangstelling.’
Maar de ponies bleken slecht bestand tegen sneeuwstormen. Tijdens de zware tocht tegen de Barrier op, en door het daarachter gelegen gletschergebied, moest men de dieren afmaken. Het
| |
| |
verlies van een motorslede in een zware storm veroorzaakte vertraging.
Begin Januari 1912 besloot Scott een gedeelte van zijn mannen achter te laten om de terugtocht te dekken. Zelf zou hij dan met vier kameraden (Oates, Wilson, Bowers en Evans) een poging doen verder op te rukken. De 15de Januari hadden zij, bij een temperatuur van -27,50o nog 27 mijl voor de boeg. Drie dagen later bereikten zij werkelijk de Zuidpool. Noorse sledesporen hadden reeds doen vermoeden, dat zij niet de eersten zouden zijn en toen zij bij hun doel aankwamen, zagen zij de Noorse vlag wapperen op de plaats waar zij gaarne de Union Jack hadden geplant.
De teleurstelling was moeilijk te dragen. Te laat! Scott vond echter de zelfbeheersing zijn vrienden te troosten. Waarom te laat? Ook de Britse expeditie had haar doel bereikt, het ging tenslotte niet om een wedloop. Waarom dan wel? Kon men de vraag zó stellen? Waarin lag feitelijk de motivering van de vele poolexpedities, van alle ontdekkingsreizigers in het algemeen? Wat was hun historische betekenis en welke individuele drijfveren stimuleerden tot deze vorm van activiteit? Zij konden een politiek effect hebben: terreinwinst. Het was mogelijk dat zij economische belangen dienden. Stellig bevredigden zij het chauvinisme, doch vonden de ontdekkingsreizigers daarin hun diepste bevrediging? Gehoorzaamden zij aan een blinde drang of deden ijdelheid of doelbewuste wetenschappelijke belangstelling zich gelden?
Op de terugreis vond Scott gelegenheid zich in deze vragen te verdiepen. Het ‘te laat’ was voor hem niet aanvaardbaar. Waarom had hij vrouw en kind achtergelaten? Hoe ver ging zijn aansprakelijkheid voor het lot van de mannen die hij had uitgekozen? Evans, reeds zwaar gekweld door een bevroren neus en bevroren vingers, viel en liep een hersenschudding op. Men voerde hem verder op de slede mee; hij stierf de 17de Februari. Scott zelf kneusde hij een val een schouder, maar verkeerde nog steeds in betere conditie dan Oates, wiens voeten waren bevroren.
Bij de afdaling van het plateau naar het gletschergebied konden de mannen het voedseldepôt niet vinden, dat volgens hun kaart op deze route moest liggen. Half Maart kon Oates nog slechts voetje voor voetje voortstrompelen. Hij smeekte Scott en de anderen hem in de steek te laten en op eigen redding bedacht te zijn. Toen
| |
| |
zij dit weigerden, nam Oates een kloek besluit: op zekere nacht liep hij de sneeuwstorm in om voorgoed te verdwijnen.
Scott, Wilson en Bowers voelden echter eveneens het einde van hun krachten naderen. Na een storm van elf dagen schreef Scott de 29ste Maart 1912 de laatste aantekening in zijn dagboek: ‘Het einde kan niet ver meer zijn. Het is jammer, maar ik geloof niet dat ik nog verder zal kunnen schrijven. In Godsnaam, zorg voor onze mensen.’
Zij hadden opium bij zich om in het laatste lijden verdoving te zoeken voor hun pijn. Het middel werd echter versmaad. Acht maanden later vond men de lijken in slaapzakken. De tent van het laatste bivak stond nog overeind. Scott's dagboeken waren gespaard gebleven.
Te laat? Aan Amundsen de eer? Stelden wij de vraag naar de historische betekenis van de geslaagde poolreis, dan is dezelfde vraag omtrent de mislukte expeditie nog veel klemmender. De wijze waarop het Engelse volk deze doden eerde, zo weinig demonstratief-chauvinistisch, gaf wel wat te raden. De dood als rust- en zwaartepunt in de driehoek roeping-plicht-offer kan nooit louter in de nationale geschiedenis worden opgenomen, zoals de dood op het slagveld. Hij behoort tot de niet-algemene verschijnselen in de algemene geschiedenis, in de meest algemene geschiedenis die wij ons kunnen voorstellen.
***
‘Grootste Schip van de Wereld gereed voor Vertrek.’ Zware kopregels in alle kranten, foto's in geïllustreerde weekbladen: de ‘Titanic’, de mooiste en grootste oceaanstomer ooit door de werf van Harland and Wolf te Belfast gebouwd. Het onzinkbare schip, het veiligste schip, men kwam superlatieven te kort om het te prijzen. De krantenlezers lieten zich meewiegen op de deining van reisfantasieën; in gedachten bewoog men zich, elegant gekleed, over de wandeldekken of nam men plaats op de stoelen van het scheepsrestaurant ‘Café de Paris’ met zijn weelderige klimplanten; men kon met een lift langs zeven dekken opstijgen, zich in het zwembad, het gymnastieklokaal of de tennisbaan amuseren.
Met enigszins afgunstige bewondering bekeek men de tijdschrift-portretten van de rijkaards, die voor de eerste reis van de Titanic luxe hutten met salons en badkamers hadden besproken: kolonel
| |
| |
en lady Astor, de bankier Guggenheim, de heer en mevrouw Marvin, gravin Rothes e.a. Van de meeste passagiers werden alleen de namen vermeld: de journalist William Stead, Jhr Reuchlin, directeur van de Holland-Amerikalijn en anderen. Elf echtparen, die met het schip hun huwelijksreis ondernamen.
Schooljongens verzamelden foto's en krantenknipsels en beschikten over een parate kennis van vele bijzonderheden: 46000 ton bruto-inhoud en een waterverplaatsing van 60000 ton, 271 meter lang en 28,5 meter breed, een diepgang van 10,60 meter; een Parson-stoomturbine en stoommachines van tezamen 46000 pk, voldoende voor een snelheid van 21 knopen. Meer dan twee millioen bouwkosten; een équipage van 940 koppen, ruimte voor 750 passagiers 1ste klasse, 500 2de klasse en 1100 3de en 4de klasse.
Toen het schip Woensdag de 10de April 1912 door sleepboten uit de haven van Southampton werd getrokken, waren alleen de beide hoogste klassen vrijwel volledig bezet. Op de brug gaf commodore Edward J. Smith, de meest ervaren kapitein van de White Star Line, zijn bevelen; hij had reeds dadelijk alle aandacht nodig om een aanvaring te voorkomen toen door de zuiging van zijn enorme schip het s.s. New York van zijn kettingen sloeg en de Titanic bedenkelijk naderde.
's Avonds liep de Titanic de hel-verlichte haven van Cherbourg binnen om nog enige Franse passagiers aan boord te nemen; daarna kon de oceaanreis beginnen, de gewone tocht langs de Noordelijke route, waarvoor de duur nauwkeurig was vastgesteld. Kapitein Smith kende zijn instructies: snelheid en comfort waren niet te scheiden. De Titanic, trillend nu op volle kracht werd gevaren, onverstoord doorstomend op de lange oceaandeining, vorderde naar behoren. Een telegram, de 12de April van het s.s. Tourraine ontvangen: ‘Drijfijs op 41o Noorderbreedte’, behoefde geen aan- leiding te geven tot het minderen van snelheid. Kapitein Smith wist dat de ijsmassa's meestal niet Zuidelijker kwamen dan de 40ste breedtegraad; daar smolten ze of werden ze door zeestromingen naar het Noorden gedreven.
Zondagavond, de 14de, kwam het schip in kouder vaarwater. De passagiers, verspreid over het witgeschilderde complex van dekken onder de vier hoge schoorstenen, nog steeds niet geheel thuis in de doolhof van gangen, trapportalen en salons met hun scheepslucht van fris-geboende verf, zagen zwak-phosphoriserend
| |
| |
drijfijs op de donkere zeespiegel passeren, later enige ijsbergen van grote afmetingen. IJsbergen, die zich onder water naar verschillende kanten uitstrekken, met onderzeese spitsen, zwaar en scherp genoeg om een schip als met een reusachtige blikopener open te rijten.
Vele passagiers waren reeds ter ruste. In de bar was het nog druk en in de salons zaten bridgers in hun spel verdiept. Om kwart voor twaalf voelde men een lichte schok, de machines stopten. Het was alsof een reuzenhand het schip even zachtjes heen en weer had geschud. Men hoorde geen geluid van krakend hout of brekend glaswerk; er viel eigenlijk niets verontrustends waar te nemen. De bridgers vervolgden hun spel.
In enkele gangen hoorde men echter lawaai van voetstappen en rumoer van opgewonden stemmen. Vooral op de benedendekken nam de onrust toe: de bestorming van de trappen was begonnen. In de verte klonken de vele snelle voetstappen als het roffelen van rattenpootjes op een houten vloer. Geleidelijk steeg de paniek-stemming uit de ingewanden van het schip omhoog naar het sloependek. Met ontzetting weken enige vrouwen en kinderen terug voor een stoker die een trap kwam opgestormd. Van zijn rechterhand waren alle vingers afgesneden. Hij hield de bloedige stompjes voor zich uit, schreeuwde dat het schip zonk en viel bij een verwarmingsradiator bewusteloos neer. De eerste officier Murdock posteerde zich bij de trapopening om te verhinderen dat er meer leden van de bemanning naar de passagiersverblijven zouden vluchten. Op het B-dek handhaafden enige lagere officieren de orde.
Vijf minuten na middernacht - het leek wel of het schip uren had stilgelegen - werden de eerste boten gestreken. Vrouwen en kinderen eerst! Velen klampten zich aan elkander vast. Een der stewarts hield de opdringende menigte met een revolver op een afstand; vrouwen en kinderen eerst. Een zestienjarige jongen werd ruw teruggeduwd; hij gold als een man en zou dus moeten wachten.
Hier en daar weigerden bij het neerlaten van de reddingboten de takels; het schip begon te hellen. Een overbelaste sloep viel van een grote hoogte te pletter, andere sloepen schuurden, langs de scheepshuid glijdend, tegen de klinknagelkoppen stuk. De nog steeds verlichte Titanic begon te zinken. Midscheeps stond op een hoop touwwerk een priester, Father Byles, die de handen zegenend over enige knielende mannen uitstrekte. De scheepskapel speelde
| |
| |
‘Nearer, my God, to thee’, terwijl de marconist Jack Philips in onbewogen plichtsbetrachting S.O.S.-seinen bleef uitzenden, eenzaam in de marconi-hut die zijn doodkist zou worden. Terwijl de sloepen zich langzaam van het zinkende schip verwijderden, hoorde men de tonen van het ‘Nearer, my God, to thee’ over het water. Plotseling joeg een ketelontploffing een regen van vonken omhoog. Voor het eerst werden de omtrekken van de ijsberg die de Titanic had opengescheurd, duidelijk belicht. Omstreeks half twee brak het schip middendoor; men zag het voorste gedeelte in de golven verdwijnen. Het achterschip bleef nog drijvend, doch een kwartier later begon het voorover te hellen. Men hoorde een geluid als van een zware zucht. Kleine zwarte gedaanten stortten neer als mieren, die van een glazen kogel werden geblazen. Wild borrelde het water op toen ook dit gedeelte van het schip in de golven verdween.
De reddingsboten probeerden nog enige drenkelingen te redden. Kapitein Smith spoelde tegen een opvouwbare boot aan. Toen men hem wilde ophijsen, liet hij los en zonk hij weg voor men hem opnieuw kon grijpen. Een ver-verwijderde sloep haalde een drenkeling op, die vastgebonden aan een deur ronddreef. Het bleek een bewusteloze Japanner te zijn, de indruk makend bevroren te zijn. Hij kwam echter spoedig bij en enige ogenblikken later zag men hem aan de riemen zitten.
De S.O.S.-seinen, die de marconist tot het laatste ogenblik had uitgezonden, versnelden de hulppogingen van schepen in de nabijheid. Eén daarvan, de Carpathia van de Cunard Line, arriveerde reeds in de ochtendschemering. De roeiers in de reddingsboten waren verkleumd en uitgeput; vele passagiers moest men de scheepstrappen opdragen. Uit sommige sloepen werden kleine kinderen in postzakken naar boven gehaald op de veilige dekken van de Carpathia, waar alle zorg werd besteed aan de 745 geredden. Men zag roerende taferelen van weerzien, kinderen die hun ouders, vrouwen die hun mannen terugvonden. Maar zo gelukkig waren er slechts weinigen; 1600 personen waren om het leven gekomen, verstijfd, verdronken in het ijskoude water, naar de diepte meegesleurd door de zuigkracht van het zinkend casco van de ‘veiligste luxeboot der wereld.’
***
‘Plus près de toi, Seigneur.’ Schetterende kopermuziek bij een der
| |
| |
Seinebruggen, aan de kant van de oude binnenstad. De psalm-melodie die bij de ondergang van de Titanic was gespeeld. Heils-zusters gaan met krantjes rond, brigadier Martet spreekt. Hij verstaat de kunst om ook onder ongelovigen enige vonkjes geloofsvuur op te rakelen. Het is de grote kracht van het Leger des Heils, dat het aan de zelfkant der stedelijke samenleving op schijnbaar verloren posten strijdt. Het wijkt niet voor armoede en zedelijke ontaarding. ‘Wat ge voor de minste van mijn dienaren doet....’
In de prediking wordt de taal der eenvoudigen van geest gesproken, van de ‘eenvoudigen’ die door armoede en psychisch lijden soms een diepe blik hebben geslagen in de nacht- èn lichtzijden van het leven. Zelfs in de trots of in de passiviteit van hun fatalistische afweerhoudingen hebben zij meestal nog enige bereid-willigheid tot luisteren weten te behouden.
‘Er is geen veiligste schip ter wereld. Er is slechts onveiligheid als men op het aardse bouwt. Veiligheid is alleen bij God.’ Men luistert, sommigen met voorgewende onverschilligheid.
‘Hebt ge de kranten gelezen? Hebt ge platen gezien van het zinkende schip?’
Een paar werklieden, terugkerend van de Hallen, dringen in de achterste rijen op.
‘Staan wij allen niet op een zinkend schip?’ De brigadier wordt heftiger. Uit een naburig obscuur logement komen twee absynth-drinkers aangewankeld. Zij worden haastig teruggeroepen door de kroegbaas, die een der felle bestrijders is van het Leger des Heils in deze buurt. De opening van een nachtasyl, twee huizen van zijn triest hotelletje verwijderd, bracht hem tot dagelijkse jammer-klachten over de ‘oneerlijke concurrentie’ van een onderneming, welke nota bene op straat haar geld ophaalde.
‘Van een zinkend schip kan men nog worden gered, van het schip waarop wij staan niet meer, tenzij....’
Interrupties van een troepje opgeschoten jongens, dat aangevoerd door een mondharmonicaspeler juist is komen aanslenteren. Geroep om stilte. Een van de jongens krijgt een duw van een man, die een grote hond aan een lijn houdt. Enige tijd later staat ieder weer zwijgend te luisteren. De mondharmonicaspeler heeft echter slechts oog voor een knappe, jonge Heilszuster, donkerogig onder haar luifelhoed.
‘Op het moment van de ondergang is er geen verschil meer tussen
| |
| |
arm en rijk. De millionnair uit de luxehut van de Titanic, die in het koude water van de oceaan verdronk nog vóór de reddingboot hem kon bereiken en de dronken vagebond, de clochard, die in de Seine wegdreef, juist buiten de lichtbundel van het zoeklicht van het politiebootje, staan beide in volkomen gelijkheid voor God. Begrijp dat ons schip iedere dag kan zinken. Ons eigen levensscheepje en het grote schip waarop wij ons gemeenschappelijk bevinden, nu in 1912, met alle tekenen van een naderende storm om ons heen. Leert bidden eer het te laat is.’
Tijdens het gebed van brigadier Martet gaan vele toehoorders heen. Er wordt weer gezongen. Opnieuw klinken de blaasinstrumenten, thans in sneller rhythme. ‘Plus près de toi, Seigneur!’
|
|