| |
[De alliantie met Engeland, in 1907]
De alliantie met Engeland, in 1907, gaf de buitenlandse politiek van Rusland een vaste lijn. Binnenslands bleef het tsarenrijk stuurloos, een speelbal van corruptie en politieke decadentie, niet bij machte om tot een bestuurshervorming te komen. Het eerste experiment in democratisch beleid, de Doema van 1905-'06, vond vroegtijdig een droevig einde. De tweede Doema, van Maart tot Juni 1907, was als volksvertegenwoordiging nog veel zwakker.
Tegenover de autocratie van het heersende bestuurssysteem plaatsten terroristen hùn demonstratie van kracht: geweld tegenover geweld, protest tot iedere prijs. Een peilglas voor de wanhoop en verbittering vormde de statistiek van het aantal vermoorde provinciale gouverneurs, inspecteurs van politie en bestuursambtenaren: het waren er 1421, van Februari 1905 tot Mei 1909.
Nadat graaf Witte in ongenade was gevallen, zag men in Stolypin de bekwaamste minister. Hij behoorde tot de weinigen, die naar een grootse conceptie handelden: de absolute monarchie in de richting te brengen van een verlicht despotisme, dat geleidelijk ruimte zou moeten geven voor een meer democratisch bestel.
De erkenning van Stolypin's betekenis lag ook in het feit, dat de terroristen-positie hem hoog op de ranglijst der toekomstige slachtoffers had geplaatst. De technische uitvoering van de te plegen aanslagen bleef aan de plaatselijke organisaties overgelaten.
De eerste aanslag op Stolypin gepleegd, vond de 25ste Augustus 1906 plaats, toen drie anarchisten, als politie-agenten vermomd, zich in een huurrijtuig naar Stolypin's woning, op het Apothekerseiland te St. Petersburg, lieten rijden. Toen de deur werd geopend, renden zij door de vestibule naar de trap die toegang gaf tot de kamers van de eerste étage. Tegengehouden door een adjudant van de minister, slingerde een der terroristen zijn tas vol bommen tegen de grond. De explosie reet de lichamen van de aanvallers uiteen en blies de gehele voorkant van het huis op. Er werden 25 personen, ten dele voorbijgangers, buiten, gedood en
| |
| |
evenveel gewond. Stolypin, in zijn studeerkamer achterin het huis, sloeg tegen de grond, maar bleef ongedeerd. Van zijn 15-jarige dochter, die zich in een balconkamer aan de straatkant bevond, werden beide benen verbrijzeld. Ook Stolypin's jongste zoon liep ernstige verwondingen op.
De tweede aanslag op Stolypin vond op veel vakkundiger manier, snel en doeltreffend, plaats. Tsaar Nicolaas en zijn dochters waren in September 1910, vergezeld van Stolypin en enige andere ministers naar Kiev gereisd, waar de tsaar een standbeeld van Alexander II onthulde.
De 14de September werden de feestelijkheden met een operauitvoering besloten, één van die uitvoeringen in een perfectie waarvan de Russen het geheim schijnen te bezitten.
Gedurende de pauze stond Stolypin met een collega te praten, met zijn hand op een stoel leunend, de rug naar de kant van de orkestruimte. Men zag een jonge man in rokcostuum door het gangpad langs de stallesplaatsen op de minister toelopen alsof hij hem iets had te vragen. Er knalden twee schoten, van dichtbij afgevuurd met dodelijke precisie.
Na een kwartier van rumoer en verwarring - het wegdragen van de dode, de arrestatie van de moordenaar Bogrov, die nog bijna wist te ontsnappen, uitgebreide politie-maatregelen - verscheen de keizer in zijn loge. Het publiek had de zaal weer gevuld, de zangers stonden op het toneel en het orkest was op de normale manier opgesteld. Men wist dat de voorstelling zou worden afgelast, maar men wilde Nicolaas een ovatie brengen; een betoging van trouw en eerbied, waarvoor de tsaar buigend dankte.
‘Het volkslied!’, werd er uit de zaal geroepen, ‘het volkslied!’
En terwijl enige artisten in een der kleedkamers over Stolypin heengebogen stonden, weerklonk het volkslied: het eerste couplet door het publiek in de zaal met orkestbegeleiding gezongen; de volgende coupletten, met de volheid van geschoolde stemmen door het volledige operakoor, knielend op de planken van het toneel.
***
‘Weerstaat de boze niet’, - de leer der geweldloosheid.
Tolstoj, tot inkeer gekomen door de Bergrede, die hij als de kern van het Nieuwe Testament beschouwde, schreef in ‘Mijn Geloof’:
| |
| |
‘Op zekeren dag werd de nauwkeurige en eenvoudige betekenis van die woorden mij duidelijk; ik begreep dat Jezus niet meer en niet minder zegt dan wat hij had gezegd. En ik zag terstond niet alleen iets nieuws, ik zag alles wegvallen wat voor mij de waarheid verduisterde; en de waarheid vertoonde zich in haar volle grootte.
In het gehele Evangelie, van alle kanten, zag ik de bevestiging van hetzelfde gebod: ‘Weerstaat de boze niet’.
Lag de praktijk der geweldloosheid niet diep in de Russische geschiedenis? Symboliseerde de zwijgende menigte die de 22ste Januari 1905 onder leiding van de kruis-dragende priester Gapon naar het Winterpaleis was opgetrokken, niet de duldzaamheid van het door lijden gelouterde volk?
Lange tijd had Tolstoj een bijna mystiek vertrouwen in het volk weten te behouden. ‘Het Russische volk’, schreef hij in ‘Het einde van een wereld’, ‘heeft ten opzichte van de macht altijd een geheel andere houding aangenomen dan de overige Europese volken. Nooit heeft het de strijd tegen de macht aangebonden, nooit vooral heeft het er aan deelgenomen, en dientengevolge heeft het er zich niet aan kunnen bezoedelen. Het heeft er een kwaad in gezien, dat men moet vermijden.’
De revolutie van 1905/06 en de activiteit van de terroristen in de volgende jaren schokten de grijsaard van Iasnaïa-Poliana echter in zijn overtuiging tot het uitverkoren volk te behoren. Steeds meer werd geweld tegenover macht geplaatst. En achter het terrorisme groeide het socialistisch ideaal van een nieuwe maatschappelijke orde, waarin Tolstoj slechts een voortzetting van machtsmisbruik, een reglementering in andere vormen, zag: reglementering tegenover de levenwekkende kracht van het Evangelie.
En hij waarschuwde in ‘Mijn Geloof’:
‘Enige tijd geleden wandelde ik naar de Borovitzki-poort te Moskou. Onder de poort zat een oude manke bedelaar, met een doek om het hoofd. Ik haalde mijn beurs te voorschijn om hem een aalmoes te geven. Op hetzelfde ogenblik zag ik uit het Kremlin, in looppas, een jonge grenadier komen aanrennen, met hoogrode kleur, krijgshaftig en gekleed in de voorgeschreven overjas van schaapsleer, door de staat geleverd.
De bedelaar sprong verschrikt op en liep, hinkend, zo hard mogelijk weg in de richting van het Alexanderpark.
| |
| |
De soldaat, na een vergeefse poging om hem in te halen, bleef staan, scheldend op de bedelaar die onder de poort was gaan zitten zonder met de reglementen rekening te houden.
Ik wachtte op de grenadier en vroeg hem, toen hij dicht bij me was, of hij kon lezen.
‘Ja, hoezo?’
‘Hebt ge het Evangelie gelezen?’
‘Ja.’
‘En herinnert ge U de woorden: ‘En wie de hongerigen zal spijzigen...’ Ik zegde de passage op. Hij herinnerde zich de woorden en hoorde me tot het einde aan. Ik zag dat hij in verwarring was gebracht.
Twee voorbijgangers bleven luisterend stilstaan.
De grenadier scheen geërgerd dat hij door zijn plicht te hebben gedaan, na iemand te hebben weggejaagd van een plaats waar men zich niet mocht ophouden, op onvoorziene wijze in gebreke was gesteld. Plotseling verhelderde zijn intelligente blik. Hij keek over zijn schouder naar me om, alsof hij zich wilde verwijderen:
‘En het militaire reglement, kent ge dat?’, vroeg hij. Ik antwoordde van neen.
‘Welnu, dan hebt ge niets te zeggen’, merkte hij met een zegevierend hoofdknikje op. En hij ging correct en flink naar zijn post terug.
Was het tijdperk van de militaire reglementen aangebroken? vroeg Tolstoj zich af. Dan moest men in Rusland, in het land der traditionele gehoorzaamheid, wel voor de uiterste consequenties daarvan vrezen.
***
Iasnaïa-Poliana, Tolstoj's landhuis, was reeds vele jaren een bedevaartsoord voor de Tolstoïanen, zijn discipelen die hem in alle beperktheid van hun fanatisme imiteerden. Een trefpunt ook voor nieuwsgierige reizigers, voor literatoren, journalisten en allen die het belangwekkend vonden de beroemde man te benaderen, gerustgesteld dat Tolstoj's voorkomen overeenstemde met de voorstelling die men zich van hem had gemaakt: zijn baard, het lange grijze haar, de heldere ogen onder borstelige wenkbrauwen, de grote brede neus en het machtige voorhoofd.
Zonder klachten ving Tolstoj's vrouw Sofia Andréevna alle drukte op; zij toonde zich steeds vol zorgen voor haar man en voor
| |
| |
haar kinderen en hield de toevloed van vreemdelingen in het gareel, zoals zij ook het personeel controleerde en alle financiële zaken regelde.
Niet de drukte deerde haar, maar de kinderlijke naieviteit van haar man, die haar inspanning niet scheen te waarderen en in zijn dagelijks gedrag stille minachting liet blijken voor alles wat voor Sofia de realiteit van het leven betekende. Had zij haar man dertien zonen en dochters geschonken om zijn predikaties over echtelijke kuisheid aan te horen; had zij zijn vermogen beheerd om te vernemen dat het geld het slijk der aarde was? Kon zij voortgaan de kinderen op te voeden, indien haar man beweerde dat alleen het geloof redding kon brengen en dagelijks in strijd handelde met de meest elementaire paedagogische beginselen?
Ingewijden wisten, dat zich hier het drama voltrok van een volledige verwijdering tussen man en vrouw, die elkander niet begrepen. Reeds in 1897 had Tolstoj zijn vrouw, die hij als achttienjarig meisje had gehuwd, geschreven: ‘sedert vijftien jaar zijn onze wegen uiteengegaan’. Dikwijls had Tolstoj overwogen de eenzaamheid van het kluizenaarschap te zoeken om voortaan naar eigen principes te leven, doch hij had er de moed niet toe gevonden en, terwille ook van de kinderen (die op enkele na bitter weinig respect toonden voor hun vader), het compromis aanvaard. Een compromis, dat in steeds sterkere mate in gevaar kwam door de verbitterde stemming van Sofia Andréevna, die zich van jaar tot jaar opstandiger toonde tegen het haar opgelegde lot.
In ontstellende afmetingen voltrok zich toen het conflict tussen het leven en het ideaal, de praktijk en het dichterlijk visioen, plicht en roeping. Wat deed de schuldvraag terzake? Een Frans criticus maakte de opmerking, dat in het echtelijk conflict tussen de Tolstoj's, achteraf beschouwd, de mannen partij kozen voor Tolstoj, de vrouwen voor Sofia.
Tolstoj voelde zich door de luidruchtige verwijten van zijn vrouw gekwetst tot in het diepst van zijn ziel. Was hij daarvoor onder het juk van het compromis doorgegaan? Had hij ieder offer tevergeefs gebracht en de blik strak op God gericht gehouden om in de rug te worden aangevallen? Kon hij zich echter verweren zonder zijn geloof te verloochenen? Voor de 82-jarige, in 1910, was - zoals hij zich al in 1897 had voorgenomen - misschien heengaan de enige oplossing. Misschien; ook in de vlucht lag de zonde. Waar eigenlijk niet in deze wereld?
| |
| |
De 10de November (28 October, oude Russische stijl) 1910 verliet Tolstoj tegen vijf uur in het duister van de vroege ochtend het landhuis Iasnaïa Poliana. Een 82-jarige, op het hoogtepunt van zijn roem, die de wereld aan zijn voeten had liggen, maar zich psychisch zo zwaar gekrenkt voelde dat alleen een onverwachte oplossing - op zijn vlucht, naar hij hoopte - nog redding kon brengen, sloop weg als een dief in de nacht. Zijn huisdokter Makovitski, een van zijn meest toegewijde volgelingen, vergezelde hem. Van de huisgenoten was alleen Tolstoj's oudste dochter Alexandra in het complot betrokken.
Samen met Makovitski reed Tolstoj naar het klooster Optina; de volgende dag naar het klooster Chamordino, waarin Tolstoj's zuster Marie haar nonnenbestaan leidde. Kon hij ook maar de rust van het klooster zoeken; hij was bereid het nederigste werk te doen, indien men hem met rust liet en niet tot het ritueel van de orthodoxe kerk dwong. Waren kerk en wereld dan beide voor hem gesloten? Hij zou verder gaan, zoeken, misschien een stille plek vinden in het berglandschap van de Kaukasus, een eenzame plaats, goed om te sterven. 's Avonds verscheen zijn dochter Alexandra om te vertellen, dat bedienden en politie-detachementen waren uitgezonden om de voortvluchtige schrijver op te sporen (de nationale eer vereiste hem weer in behouden haven te zien; aldus de gouverneur der provincie).
Opgejaagd, begaven Tolstoj en zijn metgezel zich 's nachts naar het station Koselsk, waar zij in de vroege ochtend in een trein naar het Zuiden stapten. Gedurende de treinreis werd Tolstoj echter door koude rillingen bevangen met zo snel oplopende temperatuur, dat Makovitski het raadzaam oordeelde de reis te Astapovo te onderbreken. Daar, in de kleine woning van de stationschef, niet meer bestand tegen de hoge koortsen die zijn oude lichaam teisterden, blies Tolstoj de laatste adem uit. Zo was het einde van een der grootste Europese geesten, wiens leven zich afspeelde in de gespletenheid van een merkwaardige artistieke begaafdheid (die onder anderen de monumentale roman Oorlog en Vrede voortbracht) en een strijdbaar geloof, waarvan hij in eenvoudige volkstaal, in biecht en toelichting of in de parabel der verhaalvorm, voor het nageslacht getuigde.
***
Brieven die hun plaats van bestemming bereiken na de dood van
| |
| |
de afzender, hebben soms een klank als een stem uit het graf. Zij behoeven niet meer te worden beantwoord. Zo sneed ook Tolstoj's late brief een gedachtenwisseling af, die Gandhi na de stichting van ‘Tolstoj-Hoeve’, in de buurt van Johannisburg, gaarne had voortgezet. ‘Uw werk in Transvaal’, schreef de profeet van Iasnaïa-Poliana, ‘schijnt ons toe van het einde der aarde te zijn. En toch staat het in het centrum van onze belangstelling, het is de belangrijkste practische proefneming, die alle volken der wereld kunnen navolgen.’
Lag hierin geen misverstand? Indien het hier ging om een landbouwgemeenschap, een experiment in nieuwe vormen van samenleving, een christen-socialistische proefneming, zou de Russische schrijver gelijk hebben. Maar de schare die Gandhi op Tolstoj-Hoeve om zich heen had verzameld, had haar kracht leren putten uit het lijden in een historische situatie welke niet kon worden ‘nagevolgd.’
Na zijn aankomst in Zuid-Afrika in 1893, was Gandhi, de jonge jurist met Engelse universitaire vorming, spoedig betrokken geraakt in de agitatie van zijn landgenoten tegen wetten die de Indiërs in Zuid-Afrika in het nauw dreven: hoge belastingen, onwettig-verklaring van in Transvaal gesloten huwelijken, invoering van persoonsbewijzen met vingerafdrukken. Zijn plan slechts één jaar te blijven tot afwikkeling van enige processen, had hij laten varen. En in de harde leerschool van de strijd had hij zichzelf gevonden. De zin van het lijden was hem duidelijk geworden, vooral in de eenzaamheid van het gevangenisleven: lijden in dienst van de mens als hoogste zelfverwerkelijking van de persoonlijkheid.
In het redigeren van het weekblad ‘Indian Opinion’, in het leiding geven aan stakingen, niet alleen in Transvaal, maar ook in het naburige Natal en in voortdurende onderhandelingen - telkens afgewisseld door maanden van vernedering en dwangarbeid - was Gandhi zich bewust geworden van de kracht en de zwakte van zijn leiderschap. Wat baatte het, geweld tegenover geweld te plaatsen als vriend en vijand beide schade leden aan de ziel? Lectuur van werken van Ruskin en Tolstoj - van Tolstoj vooral - had hem versterkt in zijn vertrouwen in de leer der geweldloosheid. Het wapen der burgerlijke ongehoorzaamheid, vooral van de passieve tegenstand, bewees effectief te zijn. Maar bracht het ook een oplossing voor het kwaad dezer wereld?
| |
| |
Deze bange vraag plaatste Gandhi voor consequenties, die hij eerst geleidelijk in volle omvang leerde overzien. Na boetedoening en inkeer besloot hij een stap verder te gaan en het ideaal der Satyagraha als richtsnoer voor het handelen te kiezen: de strijd door zielskracht alleen, ‘kracht door waarheid’. Niet uitsluitend de geweldloosheid, maar een medelijden met de tegenstander, die men met geduld en sympathie tegemoet moest treden. Een louteringsproces, waarin uit eigen lijden de kracht moest worden geput om de afweerhouding niet zover uit te strekken, dat zij de tegenstander zou doen lijden.
Een zware eis, vooral in geval de tegenpartij zich keer op keer onbetrouwbaar toonde en beloften schond zoals de Zuid-Afrikaanse regering deed. Nooit echter liet Gandhi zich hierdoor uit het veld slaan. ‘Satyagraha’, schreef hij, ‘kent geen vrees, daarom vreest zij ook nooit zijn tegenstander te vertrouwen. Al heeft die hem twintig keer bedrogen, zo vertrouwt zij hem voor de eenentwintigste keer. Immers, een onverwoestbaar vertrouwen in de menselijke natuur is de essentie van dit geloof.’
In de hitte van de strijd bleken weinigen in staat de vereiste zelfbeheersing onder alle omstandigheden te bewaren. Het was slechts een kleine voorhoede die Gandhi ‘in het vuur’ kon brengen om de Indische verzetsactie te leiden en zelfs deze weinige uitverkorenen dreigden onder de hun opgelegde last te bezwijken. Om een verzamelpunt voor hen te bezitten, waar zij hun lichamelijke en geestelijke uitputting konden te boven komen en in de dagelijkse omgang met Gandhi nieuwe krachten zouden kunnen opdoen, werd de ‘Tolstoj-Hoeve’ opgericht waaraan ook een onderwijsinstituut voor kinderen van de vrijwilligers werd verbonden.
Eerst de ervaring in de leerschool van de Zuid-Afrikaanse strijd opgedaan, schonk Gandhi de zekerheid dat hij ook het eigen volk in India iets kon bieden en dat hij uitnodigingen tot voortzetting van de strijd in het moederland niet langer van de hand mocht wijzen.
|
|