wie hij zelf, bijna vijf en twintig jaar geleden, de dodenmissen had gelezen. Hoog opgebaard zou hij liggen, de mitra op het hoofd, steunend op kussens van goudlaken, met rode handschoenen en rode pantoffels. En de kardinalen zouden over een opvolger vergaderen. Zijn trouwe en uiterst bekwame medewerker misschien, kardinaal-staatssecretaris Rampolla? Neen, vermoedelijk niet, veeleer Guiseppe Sarto.
De paus herinnerde zich hoe men na zijn verkiezing geen langdurig pontificaat van hem verwachtte. Toen hij bij zijn inhuldiging, zelf slank en wit als een waskaars, de rij hoge waskaarsen op het altaar tegemoet trad, had men gefluisterd: ‘Een stervende paus! Zijne Heiligheid zal niet lang meer in ons midden vertoeven.’.
Men had zich vergist. Leo XIII, uit de kracht van zijn zending levend, ascetisch en geestelijk gestaald door de studie der boeken van de heilige Thomas van Aquino, toonde zich een kerkvorst als weinigen voor hem. Hij wist het verlies van de Kerkelijke Staat, de wereldlijke nederlagen van de Kerk, om te zetten in geestelijke winst. De tucht werd verscherpt, de kerkelijke hiërarchie verder uitgebouwd. Maar vooral: de Kerk drong weer op naar de centrale regionen van het moderne leven. Ook hierin toonde paus Leo XIII zich een waardig leerling van de grote Thomas, de doctor angelicus, die in zijn philosophie het erfgoed der klassieke Oudheid had weten te verbinden met de theologische wijsheid der kerkvaders. Zo moest het ook mogelijk zijn de tendenties der recente sociaal-economische ontwikkeling hun plaats aan te wijzen in het stelsel der neo-scholastiek.
Het katholicisme sloot vrede met de democratie; het toonde begrip voor de nood van de arbeiders, maar ook voor de verantwoordelijkheid van de ondernemers, die er te lang in hadden berust dat de dode stof hun fabrieken in veredelde vorm verliet, terwijl de mens in het arbeidsproces schade leed aan zijn ziel. In zijn encycliek ‘rerum novarum’ gaf de paus zijn visie op de ‘nieuwe dingen’, welke slechts weinig verschilde van de kerngedachten der protestantse sociale ethiek. De pauselijke encycliek overtrof de ethiek der protestantse kerken echter in haar analyse van de concrete sociale noden, vóór alles van het arbeidersvraagstuk. De sociale bewogenheid van de Mun, von Ketteler, Manning en anderen verkreeg een officiële sanctie. Zij strekte zich nooit uit tot de centrale dogmata van het kerkelijk beleid. Hierin toonde Leo XIII