verbannen, enige van zijn medewerkers onthoofd. Bij wijze van gratie mochten enkelen zelfmoord plegen.
De vertegenwoordigers der mogendheden lieten zich door Li Hung-chang er van overtuigen, dat terugkeer naar Peking van de keizerin-weduwe wenselijk was. Tz'e-sji, die, om ‘haar gezicht niet te verliezen’, reeds had overwogen een nieuwe hoofdstad ver in het binnenland te kiezen, waardeerde de veranderde gang van zaken.
Nu was zij dus op weg naar de Keizerlijke stad. De wagens vorderden gemiddeld 25 mijl per dag. Bij het oversteken van de Gele Rivier werden offeranden opgedragen aan de God der Rivieren. Op een draakvormige boot, speciaal voor deze gelegenheid gebouwd, staken Tz'e-sji en haar hofdames de brede stroom over.
Tussen de Gele Rivier en Cheng-ting fu sloten zich een groot aantal Manchu-edelen met ruitergevolg bij de keizerlijke processie aan. Het was nu bitter koud, halverwege December, op het 250 mijl lange traject. 's Nachts stonden fakkeldragers bij de rustplaatsen opgesteld. De gouverneur van de provincie had de gehele weg met zachte klei laten bepleisteren.
Eindelijk werd Cheng-ting fu, het beginpunt van de spoorlijn naar Peking, bereikt. De keizerin-weduwe zou haar eerste treinreis ondernemen. Zij controleerde het overladen van haar karavaan in de spoorwagons, confereerde met de directeur van de lijn, M. Jadot (een Belg, het eerste gedeelte van de lijn was met Belgisch kapitaal aangelegd), babbelde vrolijk met haar hofdames en vond ook nog tijd om een aantal missives uit Peking door te lezen en zelf een decreet op te stellen over haar wens, vertegenwoordigers der buitenlandse mogendheden met hun dames ten paleize te ontvangen.
De 3de Januari 1902, precies op het vastgestelde uur, 's morgens half tien, verliet de keizerlijke trein Chang-ting fu. Na een onderbreking van de reis te Pao-ting fu, droeg M. Jadot de 6de Januari de verantwoordelijkheid over aan de bedrijfsleider van de Britse spoorlijn, op het traject Feng-T'ai-Peking. Tz'e-sji, bijgelovig, had zich door haar waarzeggers laten vertellen, dat zij goed deed Peking niet te bereiken vóór twee uur in de namiddag, de 7de Januari. Ook dwongen zekere voortekenen haar afstand te doen van het plan bij het Zuiderstation uit te stappen; zij wenste bovendien de rust van haar voorouders niet te verstoren door zonder het gebruikelijk eerbetoon per spoor dicht langs hun graven te rijden.