| |
[Toen het vlaggeschip van de tsaar]
Toen het vlaggeschip van de tsaar, de Standart, de 18de September 1901 de haven van Duinkerken binnenstoomde, was de Frans-Russische alliantie reeds een zevental jaren oud en in haar hechtheid boven iedere twijfel verheven. Dit laatste behoefde niet louter uit de vriendelijke uitlatingen over en weer te worden afgeleid. Ook de beursstatistiek sprak een duidelijke taal: in 1892, vóór het bondgenootschap, bezaten de Franse beleggers - meest boeren en kleine middenstanders - 2,5 milliard goudfrancs aan Russische staatspapieren; na de geheime alliantie van 1894, tegen het einde van dat jaar 8,752 milliard, in 1898 11,017 milliard en in 1901 11,809 milliard francs. Voldoende in ieder geval om tsaar Nicolaas II warm te begroeten - zoals men onder de invloed van de pers er aan gewend was geraakt al wat Russisch heette met verering tegemoet te treden: schrijvers, schilders, dansers, enz.
Op de kade, tegenover de plaats waar de Standart meerde, prijkte een enorme baldakijn, rijk versierd met palmen en draperieën in de nationale kleuren. President Loubet, stijfjes in zijn rokcostuum, waarvan de panden nu en dan door een windvlaag opzij-uit woeien, herhaalde in gedachten enige passages van de welkomstgroet, die hij zou uitspreken - een speech, die ditmaal in overleg met de volledige ministerraad was opgesteld.
Eindelijk was het zover, dat Loubet de tsaar en de tsarina, slanke
| |
| |
verschijning in haar lange zwarte mantel, tegemoet kon treden om hen voor te stellen aan de ministers Delcassé, Waldeck-Rousseau, Deschanel en aan admiraal Gervais. Na de toespraak van de president vond nog enig ceremonieel plaats: aanbieding van symbolische geschenken (brood en zout) door burgemeester Dumont, vervolgens van twee bouquetten door vertegenwoordigsters der Duinkerkse dames, evenals van een cadeau overhandigd door een afgevaardigde van de stedelijke visvrouwen; een kostbaar geschenk, dit laatste: een gouden vis met diamanten ogen.
Na de lunch vertrok het gezelschap naar Compiègne, het uitgangspunt voor het bijwonen van grootscheepse militaire oefeningen. Het moest immers duidelijk zijn dat het bezoek van de tsaar een militair bondgenootschap bezegelde. Overal langs de spoorlijn stonden op korte afstand van elkaar schildwachten opgesteld. Slechts bij enkele spoorwegovergangen waren groepjes juichende toeschouwers toegelaten, een Potemkin-arrangement, dat de tsaar als iets vanzelfsprekends accepteerde.
De volgende dag trok te Vitry-de-Reims de grote parade voorbij: vier legercorpsen, in het geheel 120000 man. Tijdens het langdurig défilé, waarvan Nicolaas slechts een gedeelte kon overzien, liet hij zich technische bijzonderheden over het 75 mm-snelvuurkanon uitleggen. Na generaal Brugère te hebben gecomplimenteerd, begaf het vorstelijk echtpaar zich naar de kathedraal van Reims. Daar vond de ontvangst plaats door kardinaal Langénieux, omringd door een groep kanunnikken in vol ornaat.
Terwijl het eentonig gedreun van soldatenlaarzen - het tweede legercorps boog over Reims naar het Noorden af - de kerkramen in voortdurende lichte trilling hield, schreden Nicolaas en zijn gemalin, begeleid door de geestelijken, door de kerk. Voor het altaar bleef Nicolaas enige ogenblikken in gebed verzonken staan: Frankrijk en Rusland. God's zegen? De late middagzon verlichtte de veelkleurige roos in de Westfaçade, het was alsof er een nimbus verscheen om een Christusbeeld in het middenschip. In een naburige straat ratelden enige batterijen zwaar veldgeschut voorbij.
Verstoord keek kardinaal Langénieux op. Een opmerking over het militair vertoon lag hem op de lippen, maar met een blik op de tsaar, pompeus, met veel ridderorden en glanzende hoge laarzen zweeg hij. De tsarina sloeg een kruisteken voor een Mariabeeld.
| |
| |
De 20ste September was gereserveerd om de vorstelijke gasten een rustdag te gunnen te Compiègne. Niet zonder bijbedoelingen hadden zij zelfs om volledig incognito gevraagd. Een geheime afspraak dwong tot behoedzaamheid: een wonderdokter uit Lyon, ‘le mage Philippe’ zou aan Nicolaas en de tsarina worden voorgesteld.
Philippe Nizier-Vachod, in 1849 te Loissieux geboren, was op 13-jarige leeftijd te Lyon bij een slager, een oom van hem, in de leer gekomen. Hij begon zich op occulte wetenschap en genezingen door handoplegging toe te leggen en verwierf zich geleidelijk een grote reputatie als magnetiseur. Na enige malen te zijn veroordeeld wegens het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunde, associeerde hij zich met een jonge arts. Zijn clientèle breidde zich uit tot in de hoogste kringen van Frankrijk. Daarbij kwam hij ook in aanraking met invloedrijke buitenlanders, o.a. met de groothertog Pierre Nicolaiéwitch en diens vrouw groothertogin Melitza.
De tsarina, de vroeger Protestantse prinses Alice van Hessen, na haar huwelijk Alexandra Féodorovna geheten en tot de Grieks-Katholieke kerk toegetreden, verviel in het eenzame paleis van Tsarskoïé-Sélo, ver van de Petersburgse hofhouding, in stemmingen van mystieke onrust. Het feit, dat zij dochters ter wereld bad gebracht en geen mannelijke troonopvolger vervulde haar met een nerveuse spanning, die spoedig tot gevaarlijke excessen zou leiden: een zich toevertrouwen aan wonderdoeners van allerlei slag. De eerste, die tot de intimiteit van haar bestaan doordrong, was de afschuwelijke dwerg Mitia Kouliaba, die slechts onverstaanbare klanken kon uitstoten.
Tsaar Nicolaas, wiens melancholieke ogen en lange smalle handen een zekere overgevoeligheid verrieden, was zelf al evenzeer geneigd tot het bovennatuurlijke, waar het alledaagse leven geen uitkomst bood. Brieven uit Frankrijk maakten hem attent op ‘le mage Philippe’, de wonderdoener van Lyon. De tsarina ging gretig op de ontvangen suggesties in. Zo vond de reis naar Duinkerken en Compiègne, in het najaar van 1901, niet om louter politieke redenen plaats.
Enige rechercheurs van de keizerlijke politie, die enkele weken in de buurt van het huis van Philippe, 35, Rue de la Tête d'or te Lyon, alle gewenste informaties hadden ingewonnen, leidden de wonderdokter te Compiègne, de 20ste September, bij de tsaar en
| |
| |
zijn gemalin binnen. Waardig en vrijmoedig, bescheiden en zelfbewust stond Philippe tegenover het vorstenpaar, onberispelijk gekleed in een eenvoudig zwart costuum. Zijn ogen, enigszins verscholen onder zware oogleden, vertoonden een telkens wisselende glans. Zij boeiden de tsarina; vol vertrouwen zag zij hem aan en in enige fluisterende woorden verzocht zij Nicolaas een afspraak voor een langdurige ‘behandeling’ te maken. ‘Le mage Philippe’ vertelde, de gave te bezitten om bij het begin van een zwangerschap invloed uit te oefenen op de sexe van het ongeboren kind. Hij was gaarne bereid een vorstelijk verzoek als een bevel op te vatten en zich te vestigen waar de tsaar op zijn tegenwoordigheid prijsstelde.
De 21ste September woonden de Russische vorsten nog een parade bij in de buurt van Béthune. Van het voorgenomen bezoek aan Parijs meenden zij te moeten afzien. De volgende dag, bij het passeren van de Franse grens, zonden zij uit Pagny-sur-Moselle een telegram in hartelijke bewoordingen aan Loubet, zonder opheldering te geven over het abrupt einde van hun bezoek.
Voor de Russische politie, toch reeds vol zorgen over de telkens weer geconstateerde socialistische en nihilistische deining, was de vervroegde terugkeer van het vorstenpaar een organisatorisch probleem. In allerijl moesten troepen worden aangevoerd om de spoorlijn van de Russische grens tot aan St. Petersburg te doen bewaken zoals dit gebruikelijk was bij reizen van de tsaar. Een dubbel cordon van bewakers, gedeeltelijk infanterie, ten dele cavallerie, betrok de keten van wachtposten, die bij alle spoorwegovergangen, bruggen en viaducten, nog eens extra werden versterkt. 's Nachts werden overal langs de spoorlijn pektonnen aangestoken, die met hun walmende wapperende vlammen rails en omgeving verlichtten. Tegen de tijd dat de keizerlijke trein een station passeerde, werd daar het reizigersverkeer stopgezet. Ook het goederenvervoer moest worden onderbroken.
Meestal stoomde een zwaarbewaakte voor-trein 30 à 60 minuten voor de hoftrein uit - waarbij men nooit met zekerheid wist, in welke van deze treinen de salonwagen van de keizerlijke familie meereed.
***
Het Sociaal-Democratisch Comité te Tiflis was in voltallige zitting bijeen. Het had een halve nacht vergaderd om te bepalen welke
| |
| |
weg moest worden gevolgd om in de petroleumsteden Bakoe en Batoem de revolutionnaire propaganda te versterken, zich verbazend over de eigengereidheid waarmede het jongste lid, Joseph Djugashvili - later als Stalin bekend - de hem gegeven instructie becritiseerde en eiste, dat men hem meer de vrije hand zou laten bij organisatie der arbeidersbeweging in het petroleumgebied.
Overigens wel een knaap in wie men vertrouwen kon hebben deze Djugashvili. In het ouderlijk huis had hij zijn eerste les in moderne economie gehad: zijn vader, de schoenmaker Vissarion Djugashvili (gehuwd met de dochter van een slaaf) moest zijn zelfstandig ambacht prijsgeven door de concurrentie van een naburige schoenenfabriek. Hij verhuurde zich toen als arbeider.
Joseph's moeder, een diep-religieuze vrouw, koesterde de eerzucht haar zoon ‘Soso’ een goede schoolopvoeding te geven. Het was voor de ouders een vreugde hun begaafd kind opgenomen te zien in het Theologisch Seminarium te Tiflis (1894- 1899) om daar zijn opleiding tot priester te ontvangen. De jeugdige seminarist trof er echter geen sfeer van rustige studie aan. De ‘russificatie’ van het vroeger min of meer autonome Georgië had onder de studenten een geest van bittere oppositie doen ontstaan, die bij enkelen nog verder ging, in de richting van het socialisme.
Stalin (indien wij hem thans reeds zo mogen noemen) nam de nieuwe denkbeelden gretig in zich op. Escapades uit de sombere barak-achtige gebouwen van de school voerden Hem naar de arbeidersbuurten van Tiflis, naar rokerige vergaderzaaltjes, waar eindeloos gediscussieerd werd over Marx, Engels en Bakoenin. Toen men hem betrapte op het binnensmokkelen van socialistische literatuur, werd hij van school verwijderd. Hij brak met de Grieks-Katholieke kerk en wijdde zich verder aan journalistieke arbeid voor een in het geheim gedrukt socialistisch tijdschrift.
Na verloop van tijd oordeelde het Sociaal-Democratisch Comité het nodig hem uit te sturen voor agitatie in streken, die overrijp waren voor socialistische actie.
Bij aankomst te Batoem, eind 1901 (onder de schuilnaam ‘Koba’), bleek de situatie minder overzichtelijk te zijn dan Stalin zich had voorgesteld. Hier stond geen solidair proletariaat tegenover een klasse van bezitters. Allerlei rassen- en oude stamtegenstellingen vermengden zich met eigendomsconflicten. In de haven grotendeels
| |
| |
Tartaren, verarmde kleine boeren en vissers, afhankelijk van Armenische speculanten, die op hun beurt weer in verbitterde strijd waren gewikkeld met voormalige stamhoofden, alle mogelijke beys en khans, die rechten lieten gelden op petroleumconcessies.
Het gehele gebied van de Kaukasus, vanouds feodaal bestuurd, beheerst door de normen van Oosterse stamsolidariteit, geraakte deining door de geldhuishouding en het economische rationalisme, die door de petroleumboringen ieder eigendomselement tot een speculatie-object maakten. Oude stamveten, hier en daar ook bloedwraak, werden nu op ander niveau uitgestreden. Grote groepen sloten zich ook aaneen tegen de opdringende macht van Rusland, althans tegen de centraliserende neigingen van St. Petersburg.
Bakoe, de vroegere woestijnstad, werd een stad van lemen hutten en paleizen. Het Rothschildconcern liet er enige hoge en luxueuze kantoorgebouwen plaatsen, omringd door weelderige plantsoenen. Even verder lag het strand, grauw en steenachtig, bedekt met olie en stadsafval. Het rook er naar zout en petroleum. Maar de grootste bedrijvigheid heerste op het schiereiland Apcheron, het gebied der boortorens.
Het bouwen van de boortorens, gedeeltelijk van hout, doch met geleidelijk zwaardere ijzerconstructies, vergde een groter concentratie van handenarbeid dan de boorwerkzaamheden. Arbeidjaners, Daghestaners, Perzen, Tartaren en Russen krioelden daar in haastig geïmproviseerde dorpjes. Zij huisden met vrouwen, of met doortrekkende meisjes-zwervelingen in vochtige, onverlichte barakken, waarin smalle houten britsen als slaapplaatsen dienden. Tegen de berghellingen lieten de olie-beys hun paleizen bouwen, met ommuurde rozentuinen. Zij hadden ieder hun eigen lijfwacht. Langs de rand van deze samenleving vol contrasten: talrijke lepralijders, vagebonden, dieven, enz. Menig lijk verdween in een verlaten olieschacht of spoelde aan langs de vettige rand van het strand. De misdaad tierde welig. Ook de revolutionnaire propaganda: de geheime krant ‘Arbeiders van Bakoe’ ging er van hand tot hand.
Stalin bemerkte spoedig, dat een opstand eerst kon worden voorbereid als de bevolking enigermate tot rust was gekomen. Zolang men van de ene kant naar de andere trok was kern- en celvorming niet mogelijk. En nog steeds dreven nieuwe rijke boringen de arbeiders heen en weer naar gebieden waar de hoogste lonen werden
| |
| |
geboden, nu eens naar het plateau ten Noorden van Bakoe, dat in 1901 8.700.000 ton produceerde, dan weer naar de juist-aangeboorde spuiters ten Zuiden van de stad, het olieveld bij Bibi Eibat, dat in 1902 twee millioen ton voortbracht. Slechts onder de havenarbeiders van Batoem vond Stalin voldoende medewerking tot oprichting van een hechte vakorganisatie.
|
|