| |
| |
| |
Eerste boek
De erfgenamen
1901-1905
| |
| |
[Gentlemen, het spijt me u te moeten zeggen]
‘Gentlemen, het spijt me u te moeten zeggen, dat hare majesteit om zes uur en dertig minuten is overleden.’ Een koele en harde stem. Met opgeheven handen staat intendant Fraser voor een groep journalisten. Het schijnsel van de lantaren in de poort van het portiersgebouwtje vormt een lichtscherm voor de donkere achtergrond. Boomsilhouetten doen vermoeden waar de oprijlaan naar het slot Osborne loopt. In de verte, op een heuvel, schemeren enige flauw verlichte vensters. Het ruisen van de zee die het eiland Wight omspoelt, wordt in de stilte na Fraser's woorden hoorbaar alsof de vloed de tuin binnenloopt.
De intendant doet geen verdere officiële mededelingen. Langzaam verwijdert hij zich. De verslaggevers beraadslagen fluisterend. Zij wisten reeds sedert de ochtend, die 22ste Januari 1901, dat de kleine grijze vorstin haar doodsstrijd streed.
Plotseling komt men in beweging. Wat men heeft gehoord, is ‘nieuws’ geworden. En ‘nieuws’ is iets dat de journalist in zijn handen als een vreemd voorwerp verder kan dragen, zo snel mogelijk. Het telegraafkantoor van Cowes ligt links, onderaan de berghelling. Fietsen staan klaar. Er wordt nerveus en haastig aan kaarslantarens gemorreld; de wilde jacht omlaag gaat beginnen. De weg is bochtig en donker, ongeschikt voor een riskante race om de primeur van het bericht, dat de redactiebureaux te Londen zal doen opschrikken. Wie Cowes het eerst bereikt, zal later als een held worden geprezen. Over hun sturen gebogen, in iedere bocht krampachtig remmend, suizen de reporters de duistere helling af.
***
Het telegram dat de dood van Victoria meldde, was een pijl in de roos, midden in het trefpunt der publiciteit. In de krantenpaleizen van Fleetstreet had ieder er al op gewacht. Reeds 's middags waren bulletins opgehangen: ‘The Queen dying’, de ouverture van een machtig echo-rumoer. Alle redactiebureaux hadden hun maatregelen getroffen voor late avond-edities. Oorlogen, vorstelijke bruiloften en koninklijke begrafenissen golden als de meest attractieve bronnen van nieuws, dat dagen lang breed kon worden uitgesponnen zonder dat het publiek tekenen van verzadiging toonde.
Hoofdartikelen, ruim een week geleden geschreven, gaven in
| |
| |
waardige ernst een terugblik op het leven van koningin Victoria. 1837-1901, welk een trotse tijd uit de Britse geschiedenis!
Uit journalistiek oogpunt kon echter niet te veel op de sentimenten van het nationalisme worden gespeculeerd. De lezers lazen liever intimiteiten over het vorstenleven. Oude foto's, anecdotes, beschrijvingen van paleizen en buitenhuizen schonken de voldoening zich te verplaatsen in de omgeving van de vorstin; zij gaven plotseling realiteit aan haar legendarische eenzaamheid.
De laatste dagen van Victoria's ziekte hadden trouwens reeds een stortvloed van boeiende reportage opgeleverd. Met taaie volharding was door de journalisten, die het slot Osborne belegerden, copie geklopt uit iedere gebeurtenis welke maar enigszins voor vermelding in aanmerking kwam: het af- en aanrijden van de beide hofartsen Sir Richard Douglas Powell en Sir James Reid, het verschijnen van de Prins van Wales, Edward en van diens jongere broeder de hertog van Connaught, de komst van de hertog van York, van de hertogin van Argyll en andere hoge gasten.
Veel stof tot beschouwingen, meestal met een ondertoon van stekelige critiek, leverde de komst van de Duitse keizer. Zondagmiddag 20 Januari werd Wilhelm II door zijn oom Edward van Charing Cross station afgehaald. Hij arriveerde met een vertoon van diepe rouw. Bij zijn aankomst te Osborne noteerden de journalisten, dat hij deze keer zijn krijgshaftig uniform had thuisgelaten. Een zwart colbertcostuum en een donkere bolhoed deden uitkomen, dat de keizer zich in alle eenvoud, bedroefd en bescheiden, naar het sterfbed van zijn grootmoeder spoedde.
***
Dinsdagavond, zeven uur precies, verscheen de Lord Mayor voor het raam van de Venetian Parlour, de middenzaal van Mansion House, het Londens stadhuis. Hij deed officieel mededeling van Victoria's dood door het telegram voor te lezen, dat hij had ontvangen: ‘Osborne, 6:45. Mijn geliefde Moeder, de koningin, is zojuist temidden van haar kinderen en kleinkinderen overleden. Albert Edward’.
Het publiek stond met devote aandacht te luisteren naar het bericht, dat reeds algemeen bekend was. Gebogen en triest hoorde men de klokken van de St. Paul's door de avondstilte dreunen. Twee uren lang streek de klokkengalm over de oude binnenstad. Het
| |
| |
geluid bereikte slechts enkele wijken van de uitgestrekte woonkwartieren ten Zuiden van de Theems. Het drong ook niet door tot de Noordelijke en Westelijke voorsteden. En toch was het doodsbericht in enkele uren algemeen bekend. Het woei de huizenblokken, in de duisternis weggedoken of vaag verlicht door lantarens in avondnevel, binnen, als brandlucht door de kieren van slecht sluitende deuren en ramen.
Een collectieve emotie werd in een eindeloos aantal variaties beleefd; soms in een heldere ordening van gedachten, doorgaans echter vaag en verward, verstrikt in niet al te heldere persoonlijke herinneringen.
Onder laaghangende kamerlampen, in muffe boardinghouses of in meisjeskamers, salons of woonkeukens, overal weerklonk een litanei van meewarig gedenken. Werkelijke verslagenheid echter vooral in de woonvertrekken van gegoede middenstanders. ‘Onze koningin’ - zinnebeeld van de macht en rijkdom van een wereldrijk èn van de klasse der welgestelden. Er ging een zucht van ontroering door de salons met hun zware crapauds en rode overgordijnen, die in het lamplicht een donkere weerschijn legden over spiegels in mahoniehouten lijsten. Op de schoorsteenmantels: portretjes van Victoria, en van familieleden; klokken, pullen, beeldjes en andere ornamenten van het huisaltaar der luxe.
Intellectuelen geraakten - eerst schuchter, geleidelijk openhartiger - in gesprek over de vraag of Victoria zich als constitutioneel vorstin wel altijd binnen de perken der Britse tradities had weten te houden. In sommige society-kringen herhaalde men bovendien het argument, dat de koningin, als weduwe, de te vroeg gestorven Albert in de teruggetrokkenheid van een eindeloos gerekte rouw was blijven betreuren en het hofleven had laten verdorren.
In de sloppen van het East-End kenmerkten vele gesprekken, vooral bij de ouden van dagen, zich door een zekere naïeve devotie, een soort eerbiedig wanbegrip. Voor de massa was Victoria steeds even onwezenlijk gebleven als Jeanne d'Arc voor de moderne Fransman. Maar men hield er van over haar te spreken alsof men de kleine kordate vrouw, in haar zwarte satijnen japon, meermalen had ontmoet. In werkelijkheid was zij slechts bij hoge uitzondering afgedaald naar de levenssfeer van haar onderdanen: de laatste maal in 1897, bij haar diamanten regeringsjubileum.
Nòg zag men haar in gedachten voor zich: in de korte openluchtdienst
| |
| |
op het plein voor de St. Paul's, bij de rijtoer over London Bridge naar de Zuidelijke arbeiderswijken. Met welk een waardige ernst had ze de parade afgenomen, in hoffelijke attentie voor alle vaandels, die in het militaire défilé werden meegedragen. Militaire deputaties uit alle delen van het Empire: Schotse regimenten, keurcorpsen van Canadezen, Australiërs, Nieuw-Zeelanders, Voor-Indiërs, zelfs compagnieën Chinezen uit Hongkong.
Men kon toen nog niet voorzien dat dit vuurwerk van macht nog éénmaal de hemel verlichtte vóór de duisternis van zorgelijke jaren: de Boerenoorlog, koloniale conflicten met Frankrijk, toenemende concurrentie van Duitsland.
***
Herinneringen ook op het kasteel Osborne, waar de koningin, klein en nietig, op haar doodsbed lag.
In gepeins verdiept stond Edward, de troonopvolger, voor een opengeschoven lade van een gebeeldhouwde kast. Het verleden lag er gerangschikt op een manier, die alleen zijn oversystematische moeder had kunnen voorschrijven. Stapels foto's, keurig saamgebonden met kruisbanden, geschilderde miniaturen van kinderen, kleinkinderen en honden, mappen met brieven en krantenknipsels. Wat had zijn moeder veel bewaard! Hij had zich meermalen verbaasd over haar verzamelwoede, telkens als hij een glimp had gezien van haar collecties op Windsor Castle en op Buckingham Palace. Maar eerst nu, bij het rommelen in de vele kasten, voelde hij tenvolle de druk van het verleden. De geur alleen al van het vergeelde papier en van de collectie snuisterijen ergerde hem. Het was de geur, die het gehele gebouw doortrok en die hem reeds in zijn kinderjaren had benauwd.
Edward had eigenlijk nooit durven zeggen hoe hij Osborne verafschuwde, het sombere paleis met zijn vestibules, zalen en kamers, de rijen borstbeelden van Duitse voorouders, opgesteld in kabinetten met plafonds vol schelpversieringen in verguld gips. Victoria had de kamers van haar gemaal steeds onveranderd gelaten. Gebruiksvoorwerpen lagen er verspreid alsof Albert ieder ogenblik kon binnenkomen. Door de vensterruiten zag Edward de tuin liggen, aangelegd volgens de wensen van zijn vader: rhododendrons en aurucasia's langs de paden; in de verte, tussen de bomen het kleine Zwitserse châlet, op last van Albert gebouwd voor zijn
| |
| |
kinderen. Iets verder achteraf het miniatuurfort, dat hij meende nodig te hebben om zijn zonen de eerste beginselen der krijgskunde te onderwijzen.
Ook andere beelden kwamen Edward voor de geest: conflicten, eerst met zijn vader, later ook met Victoria. De mislukte modelopvoeding, de wanhoop van zijn leermeesters, het begin van de militaire scholing, die al gauw overging in een vrolijk leventje te Aldershot, zijn eerste galante avonturen. En dan Parijs! Een flauwe glimlach om zijn lippen bij de gedachte aan de Franse hoofdstad: zijn maîtresses, zijn vrienden, het Café Anglais met zijn ‘cabinet particulier’, het vertrek met de vergulde stoeltjes, de vuurrode canapé en de gaslampen; de soupers met generaal de Gallifet, de markies de Breteuil, de markies de Lau en andere intimi.
Zijn moeder had hem de Parijse levenswijze hoogst kwalijk genomen. Waarom bracht hij niet wat meer tijd door in het eigen paleis Sandringham, bij zijn vrouw Alexandra en de kinderen? Telkens als de verwijtende toon van zijn moeder zijn repliek dreigde uit te lokken, had hij gezwegen, geïmponeerd door de autoritaire houding van Victoria, die de slotwoorden van haar zinnen met een lichte beweging van het hoofd accentueerde alsof zij bij voorbaat iedere tegenspraak wilde voorkomen. En heel gedwee was hij na zo'n eenzijdig vertoog met zijn moeder meegereden, in het open rijtuig, waarin zij in alle jaargetijden, gehard tegen weer en wind, na de lunch een rijtoer deed.
De gedachtenstroom werd gestoord door een droog klopje op de deur, welke zonder afwachten werd geopend door een bezoeker, die zich op Osborne blijkbaar kind aan huis voelde: Edward's Duitse neef, en voortaan zijn collega-monarch, Wilhelm II. Joviaal trad de keizer op zijn veel oudere oom toe, klopte hem op de schouder en vroeg hem weinig tactvol of hij een inventaris ging opmaken van alle oude prullen, die uit de kasten puilden. Edward keek geërgerd op. Zijn neef, te egocentrisch om daarop te letten, praatte door, totdat de koning hem voorstelde naar de chapelle ardente te gaan.
Samen begaven zij zich naar de naburige eetzaal, die als rouwkamer was ingericht. Lange rode gordijnen, afgewisseld door banen van purper-floers, gaven het vertrek een aanzien van pompeuze rouw. Op de massieve houten kist, die in het midden stond in een omkransing van bloemen, prijkten de kroon, bezet met diamanten,
| |
| |
een hermelijnen mantel en de versierselen van de Orde van de Kousenband. Vier forse grenadiers waakten aan de hoeken van de catafalk, roerloos met hun omlaag gerichte geweren, de zware berenmutsen iets voorover gebogen. Kaarsen in manshoge candelabres gaven een wat flikkerend licht, doorsneden door lange schaduwstrepen.
Nogmaals inspecteerde Edward of alles in overeenstemming was met de wensen van de koningin, die in haar gewone nauwgezetheid alle details der lijkstatie schriftelijk had vastgelegd. Ze wilde begraven worden met de voile, die zij op haar huwelijksdag had gedragen. En omdat de dood haar had verenigd met haar geliefde Albert, geen rouw op de traditionele manier: men zou haar in witte kledij in de kist leggen, de rouwkamer rood draperen en langs de weg waarlangs men haar zou voeren purperfloers-versieringen aanbrengen.
Terwijl Edward enige bloemen verschikte, stond Wilhelm in een iets te nadrukkelijke treurhouding voor de baar. Edward's helderblauwe ogen, enigszins geloken in vlezige oogleden, richtten zich op zijn gast. Door zijn omgang met lieden van allerlei slag met een mensenkennis gewapend, die bij vorsten hoge uitzondering is, doorzag Edward zijn neef in diens innerlijke zwakte. Hij kende Wilhelm's heimelijke bewondering voor Engeland en wist hoe het minderwaardigheidsgevoel van de bij vlagen zo energieke Duitser zich meestal uitte in bravour en grootspraak.
Toch waren het niet louter jacht naar effect en bemoeizucht, die de keizer naar het sterfbed van zijn grootmoeder hadden gedreven. Zijn verering voor Victoria was oprecht. Maar zou het Britse volk de aanwezigheid van Wilhelm waarderen? Deze vraag had rijkskanselier von Bülow de keizer voorgelegd. Wilhelm had er niet op geantwoord. Hij meende de ingeving van zijn hart te moeten volgen.
|
|