Woord vooraf
De woorden van de Zwitserse psycholoog Jung, als motto voor dit boek gekozen, behoeven nog geen afbreuk te doen aan de eigen waarde der geschiedvorsing en der traditionele geschiedschrijving. Zij raken slechts onze visie op het verleden.
De beoefening der historie, zoals deze gewoonlijk wordt opgevat, is vooral gericht op de interpretatie van het beschikbare, uiteraard onvolledige feitenmateriaal. Terwille van het logisch gesloten betoog moet doorgaans worden afgezien van een descriptieve benadering van het leven zelf, waarin het gelijktijdig voorkomen van talloze, dikwijls irrationele handelingen iedere schematische indeling tart.
Leidt er eigenlijk wel een weg naar de levende werkelijkheid, gezien in de tijdsorde van het historisch gebeuren? Ik betwijfel het. Wij zullen ons misschien moeten vergenoegen met een abstractie van het gebeuren, waarin een fragmentarisch realisme ondergeschikt is gemaakt aan het begrijpend ordenen van de feiten, die uit het verleden tot ons zijn gekomen.
Wie het experiment aandurft verder te gaan - en men vergeve mij, dat ik het waagstuk nu eens onderneem - dient naar nieuwe uitdrukkingsmiddelen te zoeken, bovenal naar het simultaan weergeven van scènes en details in hun symbolische betekenis, vrijwel zonder ‘verklaring’, soms ook zonder duidelijk ‘verband’.
Terecht deden Toynbee-Somervell (A study of history, blz. 44) de waarschuwing horen: ‘De geschiedenis, evenals het drama en de roman, kwam uit de mythologie voort, een primitieve vorm van leren-kennen en van expressie - zoals in sprookjes waar kinderen inaar luisteren of in dromen van rationeel denkende volwassenen, de scheidslijn tussen feiten en verbeelding niet te zien is. Men heeft bijvoorbeeld van de Ilias gezegd, dat ieder die dit werk als geschiedenis leest, het vol literaire fantasie zal vinden, maar evenzo, dat ieder die het als fantasie begint te lezen, zal bespeuren dat het vol geschiedenis staat. Alle geschiedenis gelijkt in zoverre op de Ilias, dat zij fictieve elementen nooit geheel zal kunnen ontberen. Keuze, groepering en uiteenzetting van de feiten zijn op zichzelf reeds handelwijzen die bij de literaire verbeelding thuishoren.’
Literaire verbeelding? Of uitbeelding, waarbij het zichtbaar maken van de werkelijkheid achter de abstractie der werkelijkheid,