Kaars en bril: de oudste Nederlandse grammatica
(1985)–K.J. Bostoen– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||
SchrifttypenHet handschrift is een kladhandschrift, geschreven in de gotische letter die gedurende de tweede helft van de zestiende eeuw in de Nederlanden gebruikelijk was. Op fol. 3 recto en verso, en op fol. 7 recto t/m 8 recto komt evenwel een Italiaanse letter voor. Met deze letter wilde de auteur kennelijk een aantalwoorden in zijn tekst reliëf geven. Vandaar dat ik voor de transcriptie van deze letter een vette letter heb gehanteerd. De naam M.F. Lantsheer op fol. 1 recto is, zoals men zal verwachten, gesteld in een moderne letter. | |||||||||||||||||||||||||
AaneenschrijvenIn een aantal gevallen zoals: na v en w, vóór s en na hoofdletters maakte de penvoering het de auteur niet mogelijk om de letters met elkaar te verbinden. In dergelijke gevallen heb ik - volgens het principe van het lezend oog - deze letters toch met elkaar verbonden. In andere gevallen heeft de penvoering woorden met elkaar verbonden doordat de aanzet van beginletters verbonden werd met haaltjes afkomstig van eindletters. In dergelijke gevallen heb ik de woorden niet met elkaar verbonden. | |||||||||||||||||||||||||
Gebruik ij/yDe auteur hanteert meer dan vijf verschillende grafemen om de ij/y weer te geven. Daarbij is het onderscheid tussen die grafemen nogal subtiel en lijkt het meer met de penvoering te maken te hebben dan met een bewuste keuze vanwege de auteur. De puntjes op de ij ontbreken altijd bij deze auteur. Om al deze redenen is gekozen voor de y om de ij/y weer te geven. | |||||||||||||||||||||||||
VerwijstekensDe tekens: X, ⊗ + en ⋜X⋝ worden vetgedrukt weergegeven, tenzij ze slechts naar de invoeging van één zinsdeel of zin verwijzen. Is dit laatste het geval, dan wordt er stilzwijgend aan voorbijgegaan. In de transcriptie worden de tekstgedeelten verplaatst in overeenstemming met de bedoeling van de auteur. | |||||||||||||||||||||||||
Diacritische tekensHet systeem van de diacritische tekens is ontleend aan het reeds genoemde artikel van P.J. Verkruysse. Een overzicht volgt hierbij. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||
1. Toevoegingen
2. Weglatingen
3. Vervanging
4. Onzekere lezingen
N.B. Abbreviaturen worden in de transcriptie gecursiveerd. De regels worden afgebroken zoals in het origineel. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||
Universiteitsbibliotheek. Leiden: hs. sign.: ltk. 2148[fol.1 recto]
1≦A.⋜o⋝1568 Voorreden vandn noodich ende nutticheitGa naar eind1 2geschreven≧ der Nederduytscher taelkunsteGa naar eind2
3Elk verstandich mensche kan wel begrypen/ dat het redelykGa naar eind3/4 4verstant (waermede de mensch alle andere leuende creaturen 5in excellencie te bouen gaet)/ hierin gelegen js/ dat men 6het quaede vant goede/ het onweerdighe vant weerdighe 7ende costelyke/ te rechte te scheyden ende tonderkennen weete/ 8ende dat men onder de goede dinghen oik het aller beste wete 9te kennen wt all dandere/ ende onder de schlechtte het aller 10schlechtste/ ende onder de quaede het alder quaetste 11Dit vermueghen heeft Godt den mensche gegheuen te dien einde 12op dat hy tselue verstant gebruike/ ende hem seluen alleGa naar eind12 13dinghen aldermeest nut make/ mits kiesende van als het beste/14ende [-vliedende het] verwerpende het quaede/ Ende op dat 15hy jn alle syn doen hem beneerstighe alderbest te doen dat 16hem mueghelyk js/ ende het qualyk doen opt aller neerstelixte17weete te schuwen. Ende alle dit ten aller wtersten einde 18waeromme de mensche gheschapen js/ op dat Godt bekendt/Ga naar eind18 19bemindt/ geobedieert ende gheeert mueghe worden 20Hoe elk dan meer met verstande begaeft js/ dies ⋜temeer⋝ bemindt ende 21om helsd hy jn alle dinghen het beste ende volmaekste/ 22niet alleenlyken om der behaechlicheyt wille die daer inGa naar eind22 23gheleghen js/ maer ook om der nutticheyt/ ende dikwyls/ om 24der noot sakelicheyt wille: ende welke mensche het 25volmaektste niet meer en bemindt ende soekt ende pryst/ dan 26het middelbaere/ [-daeraf] vandien seght men dat hyGa naar eind26 27vande wysste noch bescheydenste niet en js/ tsy duerGa naar eind27 28ghebrek van natueren/ ofte van op bringhen/ van leeringeGa naar eind28 29ende van oeffeninghe. 30Jn welken mensche dan sulk gebrek van bescheyden heytGa naar eind30 31wt der natueren niet en js/ dese mach met onderwyss 32geleert ende geholpen worden. 33Vele hebben wel van natueren dat sy het beste beminnen/ 34maer hebben het verstant van natueren wat donker/ so dat 35sy het beste niet wel en weeten te onderkennen.
36≦M.F. Lantsheer≧
[fol.1. verso]
1Dese donkerheyt van verstande/ mach met middelen van 2leeringhe geholpen worden/ ghelyk als de duysterheyt 3der nacht met vyerlicht ⋜geweert⋝/ ende als het quaet ghesicht derGa naar eind3 4ooghen met brillen versterkt wordt/ bij so verre dat de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||
5mensche niet geheel blindt en sij [*.*]/ want [-daer] ⋜alsulken⋝ en helpt 6keersse noch brill. Ende all.[-en] ist dat de blinde 7gheen ghelt voor kerssen noch brillen en soude geuen willen/ 8daeraen en stoot hem de ghene niet die se maekt/ want 9andere dien sy nut syn begherense [-ende betalen] ende die 10bate vindt by tgebruyk vandien/ en sal hem by den 11blinden niet laten wyss maken datse onnut/noch 12veel min datse schadelijk sy [-ch]<n> 13Alle reghelen ende gheboden van leeringhen/ hebben haeren 14orspronk wt der daet/ so dat men niet en doet noch enGa naar eind14 15laet om des reghels wil/ Maer men doet alle dinghen 16om dat ment also begheert [-te doene] oft behoort te doen/ 17ende den reghel en js maer een onderwys om te wetenGa naar eind17 18wat best ghedaen dient. Ghelyk als opt [-het] velt/ 19de weghen met gaen gevonden syn/ ende deghene diese 20dickwyls bewandelt hebben/ die weten den onbewandeldenGa naar eind20 21te raden waerhenen sy gaen sullen/ [-als] ⋜wanneer⋝ datter kruyss weghenGa naar eind21 22oft keerweghen syn/ dat men wete welke[-n] ter platsenGa naar eind22 23leydt daermen wesen will: Al [-en] ist nu so dat de reysigeGa naar eind23 24den wech jn gaet die hem geraden wordt/ [-dat en *...*] 25[-des rae] duert beweghen van sulken raet/ Nochtans en 26sal hem de wech ter begeerder stede niet bringen om datGa naar eind26 27de man gheseyt heeft/ Maer mits dat de wech by [-hem]Ga naar eind27/8 28syn eyghendom gewisselyken derwaerts leydt/ daerom hevet 29de man gheseyt. Dit breng jc daerom by/ datGa naar eind29 30sommighe schechte menschen meynen/ dat de regelen derGa naar eind30 31grammatica ende van anderen kunsten/ niet en syn dan der 32geleerden opsettige fantasien/ sonder noot [-*noc* oft] ende profytGa naar eind32 33Op dat sy verstaen/ dat de regelen allen dingen van natuerenGa naar eind33 34jn geboren syn/ ende datse met experiencie van elken eene 35beseft ende gevonden worden ⋜ook⋝ sonder spreken ⋜of schryuen⋝/ naer dat
[fol.2 recto]
1elk mensche seer oft luttel met verstande begaeft js 2Ende alsoot nutter/ kortter/ ende gemackelyker js/ eenen 3leydsman vuer den wech te hebben/ dan alleen te gaen 4by der gisse den wech soeken/ also jst jnde kunsten 5sekerder ende gemaklyker de reegelen aen te sien/ ende ⋜deselue⋝ by 6syn verstant ende oeffeninghe te voeghen/ dan altytsGa naar eind6 7duer onsekerheyt twyffelachtich ende bekommert te syn/ 8oft duer onvervarene stowticheyt ⋜jn dwaling voortgaende⋝/ schade oft schande 9te lyden 10Mits dien dan dat gheen menschelyk vermoghen van na- 11tueren so sterk gegeuen js noch so volcomen/ dat niet 12met leeringhe ende [-gaeys] goede achtinge verbetertGa naar eind12 13en worde. So en js het spreken <ende> noch veel min14het schryuen/ ende min wter maeten/ het [-wel] reden oft | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||
15≦bescheet≧ geven/ ende tverstaen hier af gheenssins vry/ Maer 16heeft hulpe van leeringhe so grootelyx vandoene/ 17als eenich ander menschelyk vermoghen. Ende het 18sy luttel oft veel/ elk een jsser ghebrekelyk jnne/Ga naar eind18 19[-tot dat hy] want niemants en js/ die niet en beuindt 20dat hy met lang oeffenen metter tyt gheschickder endeGa naar eind20 21sekerder/ ende onbegryplyker jn syn woorden werdt,Ga naar eind21 22ende ⋜moet⋝ bekennen dat hem te voren wat gebrack/ al en 23wiste hys selue niet/ oft dattet andere niet en merkden/ 24jae all en verstaet hy ook noch selue niet waerin 25dat tgebrek ende de betering ghelegen js. Men syet 26dat de steelyeden [-veel] gemeinlyken beter ter talen syn 27dan de lantlyeden/ mits datse daghelyks jn de [-daghelykse] 28menichte van ⋜geleerden ende ongeleerde⋝ borgers ende buyten lieden veel meer tale ende 29antwoort geuende/ beter ende meer geoeffent worden dan de 30lantlyeden. Ende onder de lantlyeden syn deghene 31gemeinlyk beter ter talen die dikwyls jn de steden verkeeren 32dan die altyt buyten blyuen: Ende onder de steelieden 33beseftmen/ dat de gheleerde[-n] ende opperste gemeinlykenGa naar eind33 34meer beset syn jn haerlieder sprake/ dan de ambachtsGa naar eind34 35lyeden/ want sy bouen de groote conuersacie meest met haersGa naar eind35
[fol.2 verso]
1ghelyken verkeeren/ ende sy hebben de reghelen gheleert/ 2ende sy oeffenense meer dan anderen/ met daghelyks handelen 3van sware saken/ daer donderscheydt van woorden moet 4gaay geslagen worden/ ende sonderlyken de gheleerde 5oeffenen hen niet alleen in spreken/ maer ook jnt schryuen 6Voorder/ blyket niet claerlyken/ dat de steetsche coopmanGa naar eind6 7beter ende besetter spreekt/ dan de ambachts man/ sonderlyken 8≦die≧ van sittende ambachten/ want hy met alle soorten vanGa naar eind8 9volk spreken moet [-ende] ⋜so dat hy⋝ van elken leert/ [-ende] ⋜want hy ook⋝ syn profyt 10met wel spreken doe[n+]<t>/ mits dat de meeste vervoorderingGa naar eind10 11van ⋜syn⋝ gewin schynt jnt spreken ghelegen te syne? 12Als wy ook aensien dat de gheleerden veel voorsichtigerGa naar eind12 13eygender ende claerder ende lieflyker jn haer schryuen synGa naar eind13 14dan de coopman/ (die hem ⋜seluen⋝ dikwyls jn krakeel bringt 15duer contracten ende obligacien ende ander schriftueren qualykGa naar eind15 16te weten stellen)/ hoewel dat hij dickwyls veel 17gheduerichlyker de penne moet voeren ⋜ende met⋝ meer schryuen/Ga naar eind17 18≦veel≧ [-ende] rascher [-daer mede] ⋜van hant geworden⋝ js/ dan ⋜degene⋝ die professie van 19letteren ende gheschriften maken/. Overtuyght ons hier 20de experiencie niet/ dat de reghelen ende leeringhe 21vant eyghendom des sprekens ende schryuens/ niet alleen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||
22nut ende vruchtbaer/ maer oik nootsakelyk syn/ jaeGa naar eind22 23dat mense niet derven en kan? 24Dat het gereghelt spreken niemant aen gheboren en js/Ga naar eind24 25machmen aen de kinderen merken/ eer sy duer langhe oeffeninge 26geleert hebben der woorden crachte ende behoorlyke stellingeGa naar eind26 27te onderkennen. Jnden eersten so en kunnen sy alle letteren 28noch alle sillaben niet al euen haest wt spreken/ ende seggen 29vaaken moeken kaas fansois fuyte soen <en> ⋜hiem hok⋝ ende dierghelyken 30≦wanneer≧ [-als] sy behoorden te seggen vaarken/ moerken/ klaes/ fransois 31fluyte/ schoenen/ riem/ rok/ etc. Ten anderen eer sy weten 32te seggen ghy/ wy/ sy/ etc sullen ⋜mede⋝ gaen/ so noemen sy de 33persoonen die se meynen met haere namen ≦seggende vaerken ende moerken ende pierken ende leynken sullen mede gaen≧/ ende sprekende 34tot haeren vader/ [-ende] als sy seggen willen/ ghy hebt
[fol.3 recto]
1my den appel gegheuen/ so seggen sy/ (oft stamelent)Ga naar eind1 2vaerken heeft my appel geuen/ ende dier ghelyken. 3Ende dit en gebuert niet alleene den kinderen als die 4de tonghe noch traech hebben duer ongeoeffentheyt/ 5Maer ook ⋜wel⋝ groten volwassenen lyeden/ die seer wel 6ter talen syn/ wanneer sy een vremde tale spreken 7willen/: Als wy meest aen alle vremde nacien 8merken die onse duitsche tale spreken willen/ dat 9sy niet nae seggen en kunnen wat wy hun voor seggen/ 10≦Also≧ [-ghelyk] fransoisen jtalianen ende Spagnarts seldenGa naar eind10 11wel kunnen ghelyk wy wt spreken/ onse duitsche 12ch. als schachten/ wachten/ clachten/ daer seggen 13sy schacten wacten claketen/ oft noch erger. 14Jtem all wat metter [-dobbele] W. gespelt werdt/ als 15wint/ weder/ wilt/ wachten/ daer seggen sy bikans/Ga naar eind15 16ende schryuent oik so meest/ hoint hoeder hoilt hoacten ≦ende ontallige dies ghelyken onvolmaktheden mach een yeghelyk aen henlieden wel merken.≧Ga naar eind16 17[-Vant ghelyken] wie isser oik van wt landighe natien 18die der jtalianen che ende chi weet [-te pr] wt teGa naar eind18 19spreken eer hy gheleert heeft/ wat wt sprake 20dat sy met hare letteren beteekenen/? Jtem der 21Jngelschen th. ende wh. ende der hoochduitschen 22z.tz.sch./ haer ae ende oe ende alle haere andere 23vermengde stemmigen (diemen by den gheleerden diphtongesGa naar eind23 24noemt) Jc ghewyghe haerlieder enkele stemmighenGa naar eind24 25[-ofte] (vocalen naer gewoonte ghenoemt) met veele 26andere haers schryuens eyghendommen: Ja dat nochGa naar eind26 27schlechter mach gheacht worden/ wie kan er Engel-Ga naar eind27 28schen enkele stemmighen/ (Jc laete [-die son] haere 29vermengde staen die oik sonderlyk syn/ ende haere 30menichfoudighe doodinghen der letter[-n] .e.) jnt lesenGa naar eind30 31recht wt spreken/ ten sy dat hy de cracht ende betee-Ga naar eind31 32keninghen van haeren letteren eerst hebbe geleert | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||
[fol.3 verso]
1t sy met lankheet van tyde/ oft cortelyk wt haerlieder 2beschreuene woorden reghel?+ [fol.3 verso/r.10] ≦+≧ Want ghelyk [-j *.*] elke verscheydene spraeke/Ga naar eind2 3veel verscheydene sonderlyke [-wt] maniere van gheluyt 4jnt ⋜wt⋝ spreken maect/ waermede ander spraken luttelGa naar eind4 5oft niet ghemeens en hebben: ende [-terwyle] nadienGa naar eind5 6dat de letteren om der woorden wille gevonden syn/ 15ende niet de woorden nae eenighe letteren ghereghelt/Ga naar eind15 16also heeft elke natie ende tonghe haere eyghene teekenen 17(welke letteren syn) waer by sy weeten jnt lesen/ wat 18gheluyt sy maken sullen. Ende all [-en] jst so dat 19verscheydene spraken/ al eenderhande maksele van 20letteren hebben/ daer wt en volght niet dat deselue 21letteren vander seluer cracht syn jndereene sprakeGa naar eind21 22als jn de andere. Dat bevindt wel elk een die 23twe of dryderhande spraken kan lesen [-oft] ⋜ende⋝ schryuen 24Neemt voor exempel der Enghelschen voorseyt th. 25welk sy sueter wt spreken dan wy onz D. ende wy 26sprekent jn onse tale veel harder dan de enkele T. 27Jtem sy spreken haer a. als de duitschen 28haer ae./ Jtem haer e. ghelyk wy ende anderen onse. j. Jtem haer j. ende y 29gelyk de hoichduitschen .ei. Jtem haer o. meestendeel 30gelyk wy onse alder groofste a. ende haer oo. ghelyk 31wy pleghen te spreken het oe. als wy soet. goet 32bloet/ vroet ende dierghelyken [-spellen] lesen/ ende 33en accorderen met ons jn gheene vanden stemmighenGa naar eind33
[fol.4 recto]
1dan alleenlyken jn de v. Ja wanneer wyt alle opt 2alderscherpste [-vuersch] vuerslaen souden/ men soudeGa naar eind2 3weinich letteren vinden/ oft sy worden anders jn 4eene sprake genomen dan jnde andere. ⋜X⋝ Maer ons[s+]<e> 5[- meininghe en] voor nemen en js niet op sulke punten 6te hauden stane/ ⋜ende⋝ [-duer] alle omstandicheyden/ ⋜van die te duercluyven⋝ ofte te dispu-Ga naar eind6 7teren/ dan [-* *] alleenlyken om den leergyrigen 8goetwillighen leser de duere te openen ende de 9gordine wat te verschuyuen/ die hem letten te 10siene/ wat swaricheyt datter schuylt/ ende hoe de- 11selue moghe wech ghenomen worden. [-*X*] [-Voorder] 2[fol.3 verso, r.2] X ⋜Voorder⋝ Sien wy ⋜ook⋝ niet hoe 3quaelyken dat de walen onse manlyk. Hy ende vrowelyk 4.Sy. ende dierlyk .Het. onderscheyden ende onthouden connen 5ende de sillaba. En jnt einde van veel onser woorden. 6seggende dickwyls tot eenen man/ Sy. ende tot een | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||
7vrowe Hy/ ende tot beyde. Het./ teghen natuere: ende 8Waer wij seggen laaken/ smaaken/ ruken/ ende diergelyken 9daer seggen sy. laake/ smaake/ ruke. etc. ⋜X⋝ ⊗
[fol.4 recto]
12≦⊗≧ Ende hoe ⋜seer⋝ wel dat [-yemande] ⋜menige⋝ syne moeders tale spreken 13ende verstaen kan/ nochtans [-en kan hyse] ⋜en kan hyse⋝ ⋜[-en kunnen se veele van]⋝ daerom niet 14oprechtelyken schryuen/ ten sy dat hy vaste reghelen 15oft by experiencie/ oft bij aenwysinghe van anderen/ 16wete/ waer nae hy hem haude. ende hierin missen 17oik deghene die voor veel Jaeren vaste reghels 18jn haer sprake gehadt hebben/ maer en hebbense 19niet gheleert/ oft ommers niet ont houden 20Nu en kan jc tot den hedighen daghe toe niet merken/ 21datter eenighen sekeren vasten reghel by eenich 22ghetal van schryuers jnt nederduitsch sy onder- 23houden geweest/ ≦veelmin anderen te volghen voor ghestelt≧ hoewel datter veel syn die 24schynen by henseluen eenighen reghel besonder 25gehauden te hebben. Hier wt compt dat de 26woestheyt ende ongeschicktheyt ende oik ongestadicheytGa naar eind26 27der tale niet en can geholpen worden/ [-en] dat oik 28de goede gheesten van sulke woest heyt ende 29onlieflicheyt schroemende/ hun also aen andere 30cierlyke spraaken verleckeren/ dat sy haere 31eyghene verachten/ ende gheen dink min en denken 32dan jn haer eyghene tale te schryuen. Want
[fol.4 verso]
1sy also denken. Jst so dat jc den wech weet om 2myne tale cierlyken ende rykelyken te gebruyken/ wie 3sal mynen [-s*y*] sin willen volghen. ende de reghels 4leeren waerby sulke geschriften verstaen ende geoordelt 5sullen worden? Jndien [o+]<J>c ook den ongheregheldenGa naar eind5/6 6menschen gereghelde geschriften voorstelle/ sy enGa naar eind6 7sullent niet verstaen/ maer verwerpen ende bespotten. 8ende die jn Grieks/ latyn ende andere schoone spraken 9geoeffent syn/ ende myn verbetert duytsch geschrift[-uren] 10oordelen konnen/ die en begeren het sekere ⋜dat sy in andere talen kennen⋝ voor 11het onsekere niet te laten ⋜niet wetende of sy yet goets jnt 12voorschreven duitsch vinden sullen⋝ ende also gaet alle mynen 13arbeyt verloren. 14Meenighe en lesen ook nemmer meer duitsch/ die andere | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||
15spraken konnen/ om dat jndese tale niemants eygent 16lyk eenighe weerdighe saken getracteert <en> heeft (wt 17ghenomen weinich historien ende wat anders) dat eenenGa naar eind17 18mensche vannoden js te weten/ ofte sy konnent veel 19lichtelyker ende vastelyker vaten wt de GriekscheGa naar eind19 20ende Latynsche fonteinen van alle consten ende ⋜van⋝ aude wonderenGa naar eind20 21Jn [-alle andere] ⋜dese vremde⋝ spraken leeren sy wel spreken heyt/Ga naar eind21 22ende constelyk schryuen [-daer] ⋜duer dat⋝ sy de reghelen ⋜daer⋝ af beschreuenGa naar eind22 23vinden. Ende om dat jn [-dese] ⋜onse moeder⋝ tale alle [-sulke dingen] ⋜de nootelixten kunstreghels⋝ ge- 24breken/ Namelyk/ woorden reghel/ Reden reghel/ endeGa naar eind24 25kunste van wt sprake (latende de andere vyer vryeGa naar eind25 26consten staen/ die ⋜dese 3.⋝ noch tans oik [-tot dese dry] helpen/ endeGa naar eind26 27vandesen geholpen worden) so en kan de duit sche leser 28[-andere duit sche schryuers] [-goede schryuers] ⋜der gheleerden ouergesette <of> duitsgeborene schriftuiren⋝ niet verstaen/Ga naar eind28 29ende qualyken isser oik yemants die wat goets getrow- 30lyken ouer kan setten. Waer af wy dexperiencie 31syen onder anderen byde menich der hande ouersetzels 32der bybelen jn onse tale/ waer af noch niet een enjs 33dat mach gheleeken worden by eenich ouersetzel
[fol.5 recto]
1dat oft hoichduitsche/ oft fransoisen/ oft Engelschen 2jn haer tale hebben ende hier wt volghen ⋜ende worden versterkt⋝ so 3deerlyke schueringen van religien/ sonderlyken jn 4onse Landen meer dan jn alle anderen. Want elk 5wil vast staen op de scherpe woorden van sulken 6ouersetzel als hij voort beste howdt/ daar ook 7well Latynsche Gryeks<che> ende hebreusche texten min 8achten dan [-den] ⋜de⋝ syne[-n]/ die nochtans ⋜met⋝ ontallighe 9veel faut[-t]en besmet js. 10Mits dien dan dat noch welbeschreuene kunsten/ 11noch heilighe schriftuyre wel en kan ouer gheset 12worden/ noch van eenighe loflyke saken jn 13onser sprake wel gheschreuen oft gehandelt worden/ 14Noch onse ghemeene man oik gheen wel ghesprokenGa naar eind14/15 15oft gheschreuen redene verstaen noch oordeelen en 16kan (welke nochtans yegelyk [-meint] wel te verstaene 17meint/ ende oordelen wil/ ⋜dickwyls⋝ met grooten laster ende schade) 18ten sy dat sy eenen woordt reghel geleert hebben 19(welk de gheleerden Grammaticam noemen) dien 20sy eerst vooral volghen/ ende daer duer voorder 21tot Reden reghel (bij den geleerden Dialecticam) 22ende Eindelyk tot kunste van wtsprake (anders Rethoricam 23geraken mueghen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||
24Ende also [-toch] tot nu toe niemants vande gheleerde 25sulks en bestaet/ [-oft duer vrese van berispen] ⋜t sy dat se vresen van berispt te worden⋝ jnGa naar eind25 26stede van dank ⋜tontfangen⋝ oft dat <se> [-hy] sulks niet en [-souden connen] ⋜hopen⋝ 27volcomelyk tot [-synen lof] ⋜haerlieder [-*..*] lof te connen⋝ volbringhen/ hebbende daerom 28Lieuer [-synen] ⋜haeren⋝ tyt jn Andere talen te besteden ende 29sulks te schryuen waerby [-syne] ⋜haere⋝ geleertheyt by den 30gheleerden blyken ende vernaemt werden moghe.Ga naar eind30 31Daer nochtans [-meer te] ons snaesten ghemeen proufyt
[fol.5 verso]
1ende hyerduer Godts eere meer behoorde gesocht te 2worden dan onse eyghene lof ofte proufyt 3So hebbe jc dit aensiende beweecht geweest te 4ondersoeken hoemen tot een beghinsselen vandesenGa naar eind4 5mochte comen/ ende sulks als jc beuinde/ eenen yghelyken 6mede te deylen/ niet als een volmact werk daermen 7hem gansselyk op moghe fonderen sonder voorder te soeken 8want jc geenssins sulk gevoelen van myseluen en hebbe 9of jc dat verrichten konde/ Maer wt liefdenGa naar eind9 10heb geern alder eerst den bot sch*a*tten willen van yeghe-Ga naar eind10/11 11lyks berisping/ op dat also het eerste quaet duer 12gebeeten/ alle anderen [-wt] veroorsaekt woorden duerGa naar eind12 13[-wt] myne schande (wt deser mynder stowtheyt enstaen)Ga naar eind13 14≦om≧ eere ⋜te⋝ cabelen [-mueghen] tot ghemeen proufyt <haers vaderlants>Ga naar eind14 15Ende all [-en]waere dit werk [-so] also volmact dat 16niet te verbeteren en waere/ so en soude myn voornemen 17nochtans niet syn/ den gheleerden daer mede eenich 18voordeel te doene/ die ouervloedelyken daer mede 19van awdts begaeft syn/ Maer Jc meine den 20schlechten ongheleerden lyeden te hulpe te comen/ die 21[-den tyt] de macht noch tyt niet en hebben om andere 22talen te leeren/ op dat sy eenighen smaak moghen 23hebben/ ende mede eenige krummelkens op lecken/ van 24de soeticheyt die ⋜voor⋝ hun op ghesloten/ ende den hooch ge- 25leerden alleene open js. Ende waert sake dat 26de gheleerden van onsen tyde de helft jn haer moeders 27tale geschreuen ende ouer geset [-hebben] hadden/ dat 28sy jn latyn geschreuen/ ende wt den Griekschen 29ouergeset hebben/ Onse tale waere sonder twyfel 30nu so wel met alderleye schriften begaeft/ dat 31sy de Grieken ende Latinisten jn veel saken wel deruenGa naar eind31/32 32soude/ Want Onse tale so aerm niet en js/ noch so | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||
[fol.6 recto]
1onvruchtbar/ oft men soude wel alle daer mede 2wtrechten wat ander talen gedaen hebben/ waert 3dat mense grondeerde/ ende tot ten wtersten aentGa naar eind3 4licht brochte wat schatten datter jn ⋜verborghen⋝ liggen ende 5verroesten duer dat se niet geoeffent en syn 6Maer jst dat wy langer beyden/ eer wy de <n> roest 7weren/ sy sall so heel op gheten worden vant mengsele 8der vremder schuymen die noch daghelyks meer endeGa naar eind8 9meer darin groeyen/ dat mense niet meer kennen en 10sall. ende de fame onser auders sall met der tale 11[-vergaen]. begrauen worden.
[fol.6 verso: blanco]
[fol.7 recto]
1Woortreghel js een kunste Om alle woorden [-oprechtelyken]Ga naar eind1 2wel wt te spreken te schryuen ende te verstaen/ sonder 3welker kunste middele/ gheene andere kunsten recht geleert 4noch [-van] jnt lesen oft aenhooren der leeraers recht 5wel verstaen kan worden. 6Dese kunste bestaet in 4 deelen/ namelijk jnt BeduitseleGa naar eind6 7Spellinghe, Wt spraake ende jnt VergaderenGa naar eind7 8D voornemen der kunste js/ om alle stoffe ende materie te onder9kennen/ bequaem te maken/ ende jn ordere te stellen tot eenighe 10redene diemen vertellen/ schryuen ofte oordeelen will11Ghelyk als de stucken van veele verscheyden stoffen syn12daer een huyss af ghemact wordt/ als steen/ howt/13kalk/ savel/ yser/ loot ende dierghelyken/ also [-synGa naar eind1314alle woorden] js elk woort dat men sprekt van eenighen 15sonderlyken aarde van dese nae volghende16Teweten elk woort js ofte Namelyk/ oft BynamelykGa naar eind1617oft Voornamelyk/ oft [-Dadich] ⋜Weruich⋝/ oft [-Toedadich] ⋜Byweruich⋝/ oftGa naar eind1718 ≦Werv'deelich≧ [-Deeldadich]/oft [-aenvoeghich] ⋜Aenbindich⋝ oft [-jnv Voor settich] VoorstellichGa naar eind1819oft in voeghich 20E een Namelyk woord js/ waermede eenich [-dinh] dink genaemtGa naar eind2021wort dat jn hem seluen wat js ende metten verstande mach22≦verstaen≧ of gepeinst worden/ tsy dat die sinnen begrypen konnen of23niet. als Godt. Enghel.Werelt.Dueght.Mensche24Dier/ Peert/ oft diesghelyken. want met [-eenich] elk 25van sulken woorden naemt ghy wat/ ende sulke [-worden]26Namelyke woorden sien schier ontallichGa naar eind2627Een Bynamelyk woord js/ [-dat] dier een [-altyt]Ga naar eind2728ghemeynliken voor elk namelyk woort staet/ ten sy29dat het Namelyk woord eenighe eygene persoone | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||
30bedyet/ als. een Engel/ de Werelt/ de Dueght/31een mensche/ oft de Mensche/ een Dier/ een Peert etc32ghy en segt niedt de Godt/ oft de Jan/ ten sy by sonderlyke33wt nemende reghels als tsynder stede gheseyt sall worden
[fol.7 verso]
1ende dese [-byna*m*] bynamelyke woorden syn luttel jn getalGa naar eind12namelyk De/ ende Het/ [-Een]3Een voornamelyk woordt js/ dwelk jn stede des NamelyksGa naar eind34ghestelt wordt/ ≦ende schier van ghelyke macht js≧ ende syn ook weynich jn getal te weten5Jc. ghi/ hi/ <sy>/ dit/ dat/ dese/ die/ wylieden/ sylieden/ [-*Sy*]6ghylieden/ wie/ welke/ welk. wat/ Myn/ dyn/ syn7Een [-Dadich] ⋜Weruich⋝ woort is/ dat beteekent ⋜met byvalle van tyde⋝ [-yet] doen/ oft lydenGa naar eind78oft [-wat] gheschieden/ als Gaen/ staen/ ryden/ schryven9dit heet doen/ Jtem bemindt worden/ gheslagen worden10gehaet worden/ dit heet lyden. Jtem Donderen11reghenen/ Blixemen/ ende dierghelyken dit heet geschieden12Jtem elk dadich woord met het/ of Men/ daervoor/ als13het hagelt/ men slaept/ dit js ook gheschieden. Een14Weruich betekent alsoot Luydt. Syn [-als] ⋜wannee⋝ yet js. Jtem werden.Ga naar eind14 15ende van deser stoffe jsser ontallighe veele16[-Een [-Toedadich of] bywervich woort js/ dwelck bytGa naar eind1617wervighe ghevoecht/ vervult [-syne crac] desseluen [-cracht] ⋜beteekening⋝Ga naar eind1718oft verandert se/ oft vermindert se/ als die ghemin lyken19einden met dese sillaben Lyken. als blydelyken/ fellyken 20grammelyken/ oft] Een Byweruich woort js dat21by het weruighe gestelt wordt om desseluen staet te verclaren22so dat het wervich woort midts desen oft versterkt oft verkrankt23oft verciert/ oft mismaect word/ als wanneer men seyt24het reghent/ so en weet men niet oft seer reghent oft sachtelyk 25dit seere/ ende sachtelyk syn bywervighe woorden/ vander26crachte als voorschreuen. Jtem wanneer men seyt27De man spreekt/ so en weet men noch niet of hy wel oft28qualyken oft luyde/ oft heymelyken spreekt/ dese woorden29wel/ qualyken/ luyde/ heymelyken/ syn bywervighe woorden30syn ook seer veel jn ghetalle/
[fol.8 recto]
1Een [-Werh] Werv'deelich woort js dwelk eersts aensiensGa naar eind12alleen Namelyk schynt te wesen/ maer boven de namelyke3crachten deelt ook mede jn veel van des wervighen eygendommen4want het js vant weruighe afcomen/ ende heeft meer jn 5van naturen des weruighen/ dan vant Namely[1+]<ke>. Als6sprekende/ gaende/ staende/ gheslagen/ ghemact/ ghe-7wrocht. commen al van haer weruighe spreken/ gaen/ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||
8staen/ slaen/ maken/ werken/ ende jnt ghebruyk9hebben se haer als Namelyke woorden. Vandeser 10stoffe jsser also menich woort alsser menighe weruige11js.12Een Aenbindich woort js/ d welk verscheydene woordenGa naar eind1213[-ende reden] also tsamen verbindt/ dat de sin vandien oik14oft vereenight/ oft verscheyden wordt 15Dwelk twee oft meer woorden oft redene also tsamen16verbindt/ dat <de> selue blyken oft eenssins/ oft teghen malcanderen17oft verscheyden/ oft by [-reden wt een volghende] redelyke18oorsaken deen wt dander volghende syn19So dat een dink van hen geseyt oft geloochent wordt 20oft van [-contrarieteit] ⋜teghenheit⋝ verscheydenheit oft eendrachticheit reden21gegeuen wordt |
|