Drama en toneel in Suid-Afrika. Deel 1. 1652-1855
(1928)–F.C.L. Bosman– Auteursrecht onbekend
[pagina 527]
| |
[pagina 529]
| |
Zamenspraak.Limaçon, liggende over zyne onderdeur.
Een Gaskonjer, komt winderig aangeloopen, met een' zakdoek in de hand.
Gaskonjer.
Ik zak u, Limaçon, in lank niet op straat, - waar duivel zyt ky?
Limaçon.
Ik ben altoos te huis, waar gy vaak plagt te komen,
Toen nog geen vuige nyd by u had plaats genomen,
Ten minste nopens my; want gy, gy zyt bekend
Voor iemand die elk' vriend met groven laster schendt;
Gy, die aan uwe woon met gal moest laten schryven,
Dat hy, die deugden voedt, by u van daan moet blyven; -
Gy, die uw beste vriend met ondank steeds beloont,
Zyt hem alleen gelyk - die God en Godsdienst hoont.
Gaskonjer.
Ai! Ai! zedemeester! waarlyk fraai; datte is zoo watte uit de oude
doze, zeker eene skool lesse die ky nog van ouden datum kenne.
Limaçon.
o Ja! een goede les, (geene ydeltuitery;) -
o Dat die in uw ziel altoos gevestigd zy;
Opdat de ondankbaarheid, de pest van alle staten,
U, in uw' ouderdom, toch eenmaal moog verlaten:
Want hy, die goed aan u en uwent heeft gedaan,
Ziet u maar als gedrocht, - niet meer als braafhart - aan.
Hy, die u woning schonk, en heil, en troost en zegen,
Wat heeft hy tot zyn loon, dan laas ondank gekregen?
Gy, snoeshaan! tooneelist! gaskonjer! lasteraar!
Schoon ik uw naam niet noem, zoo is uw beeldt'nis klaar.
Gaskonjer.
Bravo! bravo! dat is niet mooi, van den Hoek.
Limaçon.
(Men moet weten dat de bedoelde Limaçon klein van gestalte, en daarby mank is.)
Gy doopt my elke week, zoo komt my zulks te voren;
Moest kreupele van den Hoek zyn naam nu zien versmoren,
En op dat hy in glans meer zegevieren kon,
Zich thans bestempelen zien met name Limaçon.
Wat hoort men niet al vreemds in dees verlichte dagen:
Men moet de grofste taal van eenen gek verdragen;
Van hem, die men bezingt naar Tafelberg's reis -
In een bandiets gewaad, het schouwtooneel ten prys;
Van hem, wiens hersental zoo degelyk was aan 't malen,
Dat men hem daar van daan, als zinneloos, moest halen;
Van hem, die men als gek en mania beschouwt;
Als vyand wordt veracht, als vriend niet wordt vertrouwd;
En die op 't schouwtooneel van deugd en ware zeden
(Door zyn zoo vuig gedrag afwykt van pligt en reden).
Hy, die op dat tooneel van pligt en deugd nog spreekt,
Dan laas de les vergeet - ‘let in wat kleed gy steekt!’
Weg, valschaard! ondier;weg! ik wil u naam niet noemen,
Ik wil op uwe leest, die maar alleen verbloemen.
Ik zwyg uw' landaard en uw' naam, ja, dat is waar, -
Maar gy, vernufte geest! gy ziet uw beeldt'nis klaar.
| |
[pagina 530]
| |
Gaskonjer.
Kreupele! kreupele! maak my niet kwaad!
Limaçon.
Wie stoort zich aan uw nyd, en ook aan uw balletten?
Die dienende alleen om u wat bytezetten, -
Waar van gy dan, gaskon! als eene banjer teert,
En in dien tusschentyd geen eenen jong'ling leert.
Gy, waanwys en kritiek! bediller! menschen-laker!
Gy, pligt-, en deugd-, en vriend-, en ligt ook Godverzaker!
Wat? denkt gy ik u vrees? wie vreest een Don Quichot?
Wie vreest een arlekyn, als hy zich zelf bespot?
Hy die ter kaatsbaan is, hy moet den bal verwachten;
Hy die een lasteraar is, hy ziet zich zelf verachten.
O! overgroot genie! vernuft! bewonderaar!
Auteur van Limaçon! dus roept een rymelaar.
Gasconjer.
Voortreflik, ky zyt een hupsche kereltje; ware ky laatst leden Zaturdak in de komedie kewees, ky hadt mooi kezien hoe die menschen heb kelakken.
Limaçon.
Wie lacht niet om een gek, als hy zich zelv' vertoont?
Als hy om razerny met handgeklap beloond -
Zich ook gehuldigd ziet? - o hoofd van alle dwazen!
Die spot, krakeelt, beschimpt, en meester zyt in razen!
Uw streken, reeds bekend, wie vindt die immer vreemd.
Ja, hy is wis een zot, welke u die kwalyk neemt.
Gy, gy zyt vindingryk, gy weet u te gedragen
Zoo als een man betaamt, - wil het uw vrienden vragen.
Voorwaar, gy zyt een snaak, door ieder een veracht;
Die immer laster braakt, of zulks te uiten tracht.
Gaskonjer.
Zoo gy niet uitskeidt, waarlyk, dan zult ky zien in my....
Limaçon.
Wat dan? ai toch, ik zie aan uwe veinzaards trekken,
Een Don Quichot, een nar, ja, een dier groote gekken,
Die men eerstdaags beloont, om hun verheven geest,
Gints, in dat groote huis, waar men den gek geneest!
Waar men hem lang verwacht, tot betring zyner kuren,
En waar hy slyten kan, zyn wyze en malle uren.
Ja, waar hy bovendien de zeelucht ook geniet,
Waar men van drank en spys hem rykelyk voorziet.
Waar hy, alleen geplaatst, zyn Don Quichots bedryven,
Op een verheven smaak, voor 't algemeen kan schryven.
Zyn wysheid zoo berucht, - zyn daden zoo vermaard, -
Zyn leven zoo beroemd, - die zyn wel lezenswaard.
Men hoort en hier en daar, zoo velerleye zaken,
Van Roeland, Sancho-Panche, of dergelyke snaken;
Daar ieder die men spreekt, reeds met verlangen haakt,
Dat onze Don Quichot zyn streken ruchtbaar maakt.
Thaliaas wonderzoon? zal men hem voortaan noemen, -
Befaamde Virtuoos! ontvang dees voorjaars bloemen,
Gegroeid aan eenen rank van waarheid zonder nyd,
Geplukt door vriendschaps hand - en Don Quichot gewyd.
| |
[pagina 531]
| |
Gasconjer.
Basta! basta! (hy neemt een snuifje en niest verscheide malen.)
Limaçon.
o Ja! dit komt 'er van, wel moog' het u bekomen;
Gy hebt, o waarde vriend! thans te veel snuif genomen.
Gedraag u beter, en houd op met lastertaal,
Ja, werk tot nut der jeugd, op dat gy roem behaal'.
Geen letter zal ik ooit op het papier weer zetten,
Al raast gy als een gek, - wie kan u dat beletten?
o Neen! myn dierbre tyd is my veel meerder waard,
Dan dat ik dien besteed met iemand van uw aard.
Schimp, laster en beschend nu voortaan alle uren;
Ik lach met uw kritiek, en spot met uwe kuren.
Ik groet u voor altyd, gaskonjer! lasteraar!
Auteur van Limaçon! dus roept een rymelaar.
De Gaskonjer trekt af.
Limaçon maakt de deur digt. EINDE. |
|