Ximenes. Alba. Orsini. Drie novellen uit Spanje. Deel 1
(1844)–A.L.G. Bosboom-Toussaint– Auteursrechtvrij
[pagina 180]
| |
[XIII]Twee volle jaren waren er nu verloopen - en nog altijd liet filips II zijnen grooten Veldheer smachten in ongenade en in gevangenschap. De dekmantels van zijne waarachtige grieve waren nu toch allen weggevallen. Margarita was lang vergeten; Don juan was opgeroepen voor een' hoogeren Regter dan zijnen Koning, voor een' meer onpartijdigen; en Don frederik zelf was reeds lang uit zijnen kerker ontslagen, en vergat, aan de zijde van zijne lieftallige echtgenoot, verloren hofgunst, koninklijke onregtvaardigheid en de gedwongene rust, waarin hij moest voortleven, zoo veel zulk een karakter grieven als deze vergeten kon. Slechts voor alba zelven was de Koning onverzoenlijk, zoo het scheen, en ondanks het woord, dat wij hem hebben hooren spreken, en dat op eene toekomende herstelling scheen te doelen, was er nog niets gebeurd, dat zachte, dat billijke bedoelingen voorspelde. Billijke zeker, want mogt het zijn, dat de Hertog in den overmoed van zijne zelfbewustheid zijns vorsten trots had gewond, de wijze, waarop hij den vorstentoorn droeg, moest tot vergeving neigen, moest de fout uitwisschen in een hart, zelfs al ware het dat van filips II. Hoe diep gekrenkt, hoe ondankbaar bejegend en hoe onregtvaardig zelfs, had de Hertog zich, na zijne | |
[pagina 181]
| |
verwijdering uit het Koninklijk kabinet, geen woord laten ontvallen van klagt of van beschuldiging tegen dezen. Met de lijdelijke onderwerping, die hij altijd had geëischt van zijne onderhoorigen, had hij zich nu gevoegd naar iederen last, naar iedere vernedering, die hem bij de beperking zijner vrijheid werd opgelegd, met dat waardig en gelaten zwijgen, dat het bitterste verwijt moest zijn voor eenen meester, die een leven als het zijne door zulk eene uitkomst benevelde. Hij had nog vrienden van invloed aan het Hof en door gansch Spanje; maar nooit heeft hij van hen eenigen stap gevergd, noch ter zijner bevrijding, noch tot eenige verandering in zijn lot, noch zelfs ter zijner herinnering aan den monarch, die handelde alsof hij hem vergat. Tegenover zijne bewakers bewaarde hij, altijd door, de houding van eenen gevangen' Vorst, nooit eenigen wensch uitende, die hij wist dat geweigerd kon worden of met moeite toegestemd; geene vrijheid nemende, dan die hem door des Konings wil was toegewezen, en ieder voorregt versmadend, dat zij hem tegen hunne voorschriften, als bij oogluiking, wilden toestaan. Daar zijne gevangenschap meer was eene berooving van vrijheid, dan wel kerkerlijke opsluiting, stond het aan hem, in den burgtuin en over het slotplein te wandelen, zoo vaak hij wilde; maar in geheel die twee jaren kwam hij niet verder, dan op het terras van een zijner vertrekken, en alleen dan, wanneer de bezetting van Uzeda zich op het plein in den wapenhandel oefende, dat zijnen krijgsmansgeest eenige afleiding scheen te geven; doch | |
[pagina 182]
| |
zoo vaak een der krijgslieden, zijnen vorigen aanvoerder herkennende, een gebaar maakte van eerbied, of een' kreet van deelneming aanhief, trok de Hertog zich terug met zoo kouden en strengen ernst, dat die trouwe lieden spoedig zijne begeerte kenden, om niet te worden opgemerkt. Zoo weinig behoefte scheen hij te hebben, om zich meê te deelen, of zoo veel voorzigtigheid, dat de zeer enkele brieven, die hij aan zijne zonen rigtte, over niets handelden, dan de regeling van huisselijke en familiezaken, en een kort woord over zijne gezondheid, die doorgaans ongekrenkt bleef, niet anders, dan of hij hun schreef uit zijn paleis te Madrid. En geheel dat gedrag was niet de slaafsche onderworpenheid van den hoveling, die een onregt verkropt, om verloren gunst te herwinnen: het was niet alba, die zich dus eene herstelling wilde gewonnen hebben. Het vervolg zal het leeren; maar de ingeboren trouw aan den Koning gaf hem kracht, de bitterheid van gekrenkte vriendschap in de ziel te besluiten. Maar wat hij in die twee jaren moet gedacht hebben, die man, die nooit sprak, dan om een kort bevel te geven aan wie hem omringden; het moet meer zijn geweest, dan onze zwakke pen te beschrijven weet. Welke beelden er in die werkelooze eenzaamheid voor zijne verbeelding voorbijtogen; hoe hij in zijnen kerker aan gekerkerden herdacht, door zijnen wenk van de vrijheid beroofd; hoe hij, bij het zamenkrimpen onder zedelijke folteringen, als de eigene martelingen doorleefde, aan anderen ligchamelijk volbragt naar zijn bevel! Als | |
[pagina 183]
| |
verweesde kinderen en verweduwde vrouwen; vaders, die zich de grijze haren uitrukten om een' eeniggeboren zoon, door beulsarmen aan de vaderborst ontscheurd; maagden, in 's levens eersten bloei vergrijsd om broeders of vrienden, die God had bestemd haar tot beschermers te zijn, en die zijn strafzwaard haar ontnam! - als gansch Nederland daar vóór hem lag, als eene groote, bloedige landkaart, waarvan iedere grensscheiding door zijnen vinger was geteekend - dan toch moet zijne eenzaamheid bevolkt zijn geweest, en angstwekkend vervuld; - ja! naar de berekening van eene gewone menschelijke zielsstemming; maar zoo alba dit alles herdacht, was het niet met gewetensknaging, niet met huivering over zijne eigene daden; veeleer met een trotsch bewustzijn van volbragten pligt, die hem het hoofd kon doen opheffen, om den Hemel aan te roepen, ter getuigenis van den ondank, waarmede zoo krachtige ijver voor Kerk en Vaderland werd geloond. En zoo er zich wroeging mengde in de herinneringen zijner ziel, was het veeleer het belegerde Rome, hongerend en hijgend aan zijne voeten, en het opperhoofd der Christenheid, met gebogen hoofd en gevouwene handen het woord wachtende, dat vrede gaf en uitredding, en toch te diep verontwaardigd, om dat van zijne hand te smeeken, totdat de tusschenkomst van filips zelven noodig werd om de hoofdstad der Christenheid te redden; want wat toen den jongen, vurigen krijgsman, in de hitte van den oorlog, eene zwakheid scheen van den Koning, veranderde zich nu voor den grijzen gevan- | |
[pagina 184]
| |
gene tot eene misdaad tegen het heilige. Maar toch die schuld was geboet, verzoend, vergeven. Het kettersch Nederland had voor de schennis aan het gewijde Rome voldaan. De citadel van Antwerpen had het kasteel van St. Angelo genoegdoening gegeven. En daarenboven, hij had immers in zijns Konings naam krijg gevoerd tegen den wereldlijken heer van eenen Staat in Italië, niet tegen den geestelijken opvolger van petrus, en de hoed, die aan de uitgelezene dienaren der Kerk werd gezonden, prijkte immers korte jaren daarna niet minder op zijn hoofd! Maar wat het meest hem pijn moet gegeven hebben, dat was het terugzien op vrolijker tooneelen, waarin hij altijd eene schitterende rol had gespeeld, en altijd ten behoeve van filips, hetzij hij, nog in dienst van Keizer karel, veldslagen won, die de erfenis moesten vergrooten van den opvolger der kroon, hetzij hij vredesverdragen hielp teekenen, die de overwinningen moesten bevestigen; - hetzij hij de eerste schoone bruid naar Spanje leidde, de zestienjarige Infante van Portugal in de armen voerde van den verrukten zestienjarigen Prins, en als gevader stond bij dit hooge huwelijk, hetzij hij des Konings regten handhaafde als Stadhouder van Napels, en waarbij zijn trots zich zelfs tot listen had vernederd, in 't belang van zijnen meester; van dien meester, die ééne enkele fout, zoo klein, dat hij hem niet eens durfde uitspreken aan zulk eenen dienaar, strafte met zulk eene hardheid! Neen, meer! de jongeling, met wien hij was opgegroeid, voor wien hij de kracht van zijne man- | |
[pagina 185]
| |
nelijke jaren, van zijnen heldengeest had gespild, voor wiens grootheid hij duizende malen zijne rust had geofferd, en duizende malen zijn leven had gewaagd, en duizende malen zijn geweten had bevlekt, totdat ze beide als grijze mannen naast elkander stonden, had hem voor dat alles en voor de warme trouw, die geheel zijn leven bezield had, niet eens zóó veel genegenheid teruggeschonken, dat hij hem één enkel vergrijp wist te vergeven! Wat zeiden hem gunsten, die hij hem voormaals had toegestaan, en hooge waardigheden, waartoe hij hem verheven had, sinds hij hem in eeuwige twijfeling hield over dat ééne, wat hij slechts van hem wenschte: vriendschap. Die had zijn trots gevorderd, zoowel als zijn hart, en dat het mistrouwen en de vorstenhoogmoed van den Koning hem die weigerde, en dit bewees door de vernederende hardheid van deze gevangenschap; dat hij hem tot dit doel had kunnen brengen door voorbedachte list, met sluwheid uitgevonden, en met gevoellooze koelheid uitgevoerd, dát was het, wat hem krenkte, zoo als nooit een ander onderdaan door eenen monarch was gekrenkt geworden. En de fiere hidalgo herinnerde zich dán, hoe onder Spanje's edele geslachten er geen was, dat zoo vele groote veldheeren had aangebragt, als juist dat der alba's; hoe federigo zijn voorvader een' anderen federigo tot opvolger had in zijnen oudsten zoon, en hoe hij zelf, meer dan voorgangers of nakomelingen, groot was geweest voor zijn Vaderland, en zijn naam genoemd werd als de gelijke, de meerdere van Eu- | |
[pagina 186]
| |
ropa's eerste veldheeren, - hetzij hij gestreden had in Duitschland of in Hongarijë, in Vlaanderen of in Afrika, in Italië of tusschen Piemonts dalen; - hetzij hij verwinnaar was of overwonnene - een' stouten aanval deed of een' behendigen aftogt uitvoerde, - een vijandelijk land doorkruiste, zonder levensmiddelen, zonder geld, met eene manschap, bezwijkend van koude, vermoeijenis en honger, op korten afstand, en als onder het oog van een vijandelijk leger; hetzij hij bevriende landschappen doortrok, met eene krijgsbende, tot iedere uitspatting vaardig, en zóó woest, en zóó ongelijksoortig, en zóó talrijk, dat het niet mogelijk scheen, de oorden, waar zij verschenen, van overlast en schennis bevrijd te houden, terwijl toch ééne enkele daad van loszinnigheid of moedwil de onrustige en waakzame vrienden in felle en gevaarlijke vijanden zou veranderd hebben - en toch, vrede en vriendschap bleef heerschen; de laatste man van de achterhoede trok de grenspalen over, zonder dat één enkel lam van eenige kudde was vermist, één enkel landman zijn' oogst zag vertreden, één hutbewoner van zijn' eigendom was ontzet, ééne enkele vrouw door ruwe hand beleedigd. En den somberen gevangene kwam een glimlach van billijken trots op de lippen, zoo vaak hij aan dit meesterstuk eener forsche en fiksche krijgstucht terugdacht. Het was dus zeker niet dáárop, dat hij peinsde op eenen dag, dat de namiddagzon hare brandende stralen door het fijne net van tralies heenwierp, dat in de vensters zijner kamer de glasruiten ver- | |
[pagina 187]
| |
goedde. Want hij zag met stille bitterheid op zijnen degen, die zonder scheede voor hem lag, en waar eene kleine roestvlek op zigtbaar was. Zijn kamerdienaar stond in eerbiedige houding tegenover hem en scheen het eind van die bespiegeling af te wachten, om eenig bevel te ontvangen of eene vraag te doen. Zij moest lang geduurd hebben, die spanning, zóó lang, dat des trouwen dienaars geduld te kort schoot; want hij vroeg ootmoedig en met den zachten toon der beschroomdheid, die zich aan iets gevaarlijks waagt: ‘Uwe Genade heeft mij geroepen......’ Het hoofd des Hertogs hief zich met een' ligten schok op van de borst, als van een' droomende, die plotseling wordt gewekt, en het onbewegelijk gelaat en de twee scherpe oogen rigtten zich naar den dienaar, wien reeds in 't geheim zijne vermetelheid berouwde. ‘Señor ricardo!....’ en alba's vinger wees op de vlek. - ‘Gij zijt onvergeeflijk achteloos! in deze dagen is het uw pligt dàt te weren. Neem den degen weg, en laat ik niet weêr zien wat mij hindert.’ Ricardo nam het wapen met eene buiging; hij wist, dat eene verontschuldiging zijnen meester verbitterde. Toen hij ging, wenkte alba hem tot zich: ‘Waart gij lang hier?’ vroeg hij zachter. ‘Zoo omtrent een half uur, Excellentie!’ ‘En hebt gij verstaan wat ik in mij zelven zeide?’ ‘Uwe Excellentie heeft niet gesproken.’ | |
[pagina 188]
| |
‘Meent men hier, dat ik mijne vrijheid betreur?’ ‘Men kan het gissen; men ziet het niet, mijn edele Heer!’ antwoordde de trouwe man, met een sprekend gevoel op hem ziende. ‘Het is genoeg, ga!’ Niet lang zou de Hertog meer alleen zijn; de kamerdienaar keerde na eenige minuten terug, met triomf en blijdschap op het gelaat, den Hertog, uit naam van den burgvoogd, het bezoek aankondigende van Don emanuel enriquez van wege den Koning. ‘Eerst nu!’ sprak alba; doch schielijk liet hij er op volgen: ‘ik wacht den man, die van mijn' Vorst gezonden is!’ Met eene deftig kalme houding ontving de Hertog den jongen hoveling, die hem eerbiedig groette, en zich staande hield, hoewel de Hertog bleef zitten. Welke vurige begeerte ook in alba mogt gloeijen, om te weten wat enriquez komst hem bragt, hij ontveinsde die begeerte door eene mededeeling eer af te leiden dan uit te lokken, met te zeggen: ‘Gij bezoekt een' kluizenaar, Señor! Nieuws uit de hoofdstad is in lang niet tot mij gekomen, wat zegt men te Madrid?’ ‘Men verwondert zich, dat een man, dien men reeds zoo groot kende in tegenspoed, het geheim heeft gevonden van nog grooter te zijn in het ongeluk. Spanje vergelijkt u bij den palmboom, Monseñor! wiens kruin zich te meer verheft, naarmate de stormen hem teisteren,’ antwoordde emanuel, minder uit vleizucht dan met opregtheid; want het | |
[pagina 189]
| |
aanschouwen van den Hertog, die daar nederzat, in dezen kerker, met dezelfde rustige hoogheid, als ware hij nog eerste staatsman in het kabinet des Konings, bezielde hem met eenen eerbied, dien het hem goed deed te kunnen uitspreken. ‘Ik zie wel, ik had het eerst naar uwen last moeten vragen, Don emanuel!’ hernam alba, met eenen glimlach; maar er was toch iets in den toon zijner stem, dat een fijner menschenkenner of een meer hatelijke opmerker als overspanning zoude uitgelegd hebben; de jonge man antwoordde alleen met het overreiken van den openen brief, dien hij met zich bragt. Alba had er naauwelijks de oogen in geworpen, of hij haalde diep adem; maar toen hij ten einde had gelezen, sprak hij alleen met eene onbeschrijfelijke uitdrukking van trots en zelfbewustheid: ‘Heeft dan de Koning een' geketend veldheer noodig, om zich een nieuw Koningrijk te winnen?’ Een antwoord, waarin een deel van wat hij gevoeld had en geleden, werd uitgedrukt, beter dan door tien lange alleenspraken; een antwoord, dat te gelijk bewijst, hoe weinig er slaafsche laagheid gelegen had in zijn lijdzaam dulden, daar zijn eerste woord een zulk was, dat hem als een nieuw vergrijp kon worden aangerekend. ‘Dat woord is niet voor onzen meester bestemd, naar ik meen?’ vroeg emanuel, verwonderd en ontzet. ‘Gij kunt het overbrengen, Señor!’ ‘Dit alleen, Excellentie?’ | |
[pagina 190]
| |
‘Ik zal aan den Koning schrijven, Don emanuel! nog heden!’ Om te weten, wat alba regt gaf tot de verwondering, die zich ook eenigzins mengde in zijn antwoord, moeten wij den inhoud van den brief mededeelen, die hem werd overhandigd. Die was niets minder dan eene aanstelling tot opperveldheer over al de troepen, die zich zouden vereenigen op de grenzen van Portugal, om de aanspraken van filips op dat koningrijk te steunen, door vreeze of door geweld van wapenen, als het zijn moest, nadat hij te vergeefs alles had gedaan, om het volk door milde woorden en door aannemelijke voorslagen tot zich te neigen. Maar de Portugezen wantrouwden de Spaansche verbroedering, en hadden zich voorgenomen de regten te steunen van Don antonio, Prior do Crato, natuurlijken zoon uit hun vorstenhuis. De adel schaarde zich, trouw als moedig, rondom de Hertogin van Braganza, wier regten door eenen kleinmoedigen echtgenoot later zoo lafhartig werden opgegeven; en filips, na de uitspraken van geestelijke en wereldlijke scheidsregters te hebben ingeroepen, na zich tot den raad van Venetië en tot dien van 't Vaticaan gewend te hebben, zonder dat één enkele Portugees te meer hem als Koning erkende, of dat hij er ééne spanne lands over zijne westergrenzen mede had gewonnen, begon nu eindelijk naar meer zekere hulp om te zien. Met zijne eigene legermagt zou hij zijn regt op de erfopvolging bewijzen; maar alba's zwaard vertrouwde hij nog meer | |
[pagina 191]
| |
dan deze; zonder dat ten minste rekende hij niet op eene overwinning, en al ware in zijn hoofd de tijd al nog niet dáár geweest, waarop hij dezen de vrijheid meende terug te geven, het was ten minste het tijdstip, waarop hij hem ontslaan kon op eene waardige wijze, en zonder voor zich zelven of voor den Hertog stof te geven tot vreemde uitleggingen, of tot dezulken, die dieper gingen dan de Koning het wilde; het was de natuurlijkste en eenvoudigste wijze, om aan de langdurige spanning en aan het vorstelijk onregt een einde te maken, een' zulken veldheer in rang en vrijheid te herstellen, ten dage van eenen nieuwen oorlog, al ware hij ook om zware misdaden van beiden beroofd geweest; nu kon men nog blijven twijfelen, of hij voor een groot of een klein vergrijp vergiffenis kreeg, bij eene gelegenheid als deze! Nog in den eigen' namiddag schreef alba aan filips, dat hij de nieuwe taak op zich nam, maar dat hij bad, zich eerst te mogen verantwoorden van wat men hem te laste leide, van wat zijne gevangenschap kon hebben veroorzaakt. Het was niet voegzaam, oordeelde hij, dat een man, wien zulke hooge belangen werden toevertrouwd, gedrukt zou blijven onder de verdenking van eenige grove fout; en dat hij met geenerlei rust voor zijn Land zoude strijden, vóór hij eene verklaring had gehad met zijnen Koning. Die brief werd door Don emanuel naar Madrid overgebragt, zoowel als alba's stout antwoord. - Maar hetzij de Koning ditmaal zijnen veldheer te | |
[pagina 192]
| |
noodig had, om zich te willen vertoornen, hetzij hij de billijkheid voelde van eene verontwaardiging, die zich eindelijk lucht gaf, hetzij hij zoo volkomen had vergeven, dat hij ook de nieuwe vermetelheid verschoonde.... het werd den Hertog niet euvel genomen; evenmin echter werd zijn verzoek, om zich te mogen verantwoorden, verhoord. Filips herhaalde hem, lakoniek weg, het bevel, om zonder nader uitstel zijnen post te aanvaarden, met de bijvoeging, dat hij zich in Portugal het best zuiveren zoude. En welke hardheid er ook lag in die volstandige weigering, om den Hertog te hooren, er lag een grootsch vertrouwen in, dat in waarheid de beste vergoeding moest zijn voor het geledene, en eene hoogere vrijspraak, dan die, welke een koninklijke zegelbrief had kunnen geven. Het was de éénige, welke filips aan alba kon geven, na dát, wat er tusschen hen beiden was voorgevallen; voor eene geheime grieve, die niet kon geopenbaard worden, en die toch openlijk werd gewroken; eene vergoeding, die als eene bekentenis van ongelijk was, zonder aldus te worden genoemd, en die tevens eene openlijke en schitterende was. Maar hoe ook moet men eenen Koning noemen, die zulk een vertrouwen durfde stellen op de trouw van een' man, zóó gekrenkt, zóó ondankbaar bejegend, zóó verongelijkt, na weêrgalooze diensten, dat hij een gansch leger in zijne handen durfde geven, de vervulling van een' brandenden wensch geheel alleen van hem afhankelijk kon maken, en hem van onder zijn oog verwijderen; die misschien | |
[pagina 193]
| |
alleen uit onmagt berusting kon geveinsd hebben! Het is zoo, de Hertog had zich nooit bevriend gemaakt bij het volk; maar filips zelf was het evenmin. En de Hertog was dapper en hoog geëerd bij het krijgsvolk; des Konings moed was meermalen verdacht, en naar die mate zijn aanzien bij de dapperen gezonken; de Hertog was gevreesd bij het leger, en wist zich onbepaald te doen gehoorzamen door allen; de Koning had spionnen en beulen, alba soldaten; wie had hem kunnen beletten, zoo hij het gewild had, als later een wallenstein, de vertrouwde legermagt tegen den meester zelven te keeren, met den vijand te onderhandelen of voor zich zelven een koningrijk te veroveren! Met een weinig toegevendheid voor Rome, dat zich fier partij had gesteld tegen filips, ware ook van de geestelijke zijde zijne onderneming gewaarborgd, en filips, met eenen oorlog tegen Engeland op handen, met een' anderen in Frankrijk gemoeid, met Italië tegen zich, met het Vlaamsche oproer, dat hem het merg van zijn rijk kostte; filips had naauwelijks iets kunnen doen, dan zich in magtelooze woede verbijten, en op zelfverdediging bedacht zijn. En hij, die wist, wat die man voor hem gedaan had, kon ook weten, wat hij tegen hem zou kunnen doen; maar hij wist, wie de man was, dien hij in zoo groote verzoeking bragt, zonder hem door één woord van zachtheid of vriendschap op nieuw aan zich en zijne belangen te verbinden, en filips was de wantrouwendste, de achterdochtigste en de meest naijverige monarch der Christenheid, maar | |
[pagina 194]
| |
te gelijk die, welke zijne lieden het best wist te kiezen. Moet er een ander woord gebruikt worden, om alba's lof uit te drukken? En hij heeft dat groote vertrouwen grootsch beantwoord. Van dat hij Portugal binnentrok, totdat hij uit Lissabon aan filips schreef, om hem geluk te wenschen met de aanwinst van een koningrijk, was zijn togt niets geweest, dan een doorgaand zegevieren, en zijn gedrag geen ander, dan dat der sprekendste trouw aan filips en der voorzienigste waakzaamheid voor zijne belangen; toen de Koning onder de vreugde van dit nieuwe geluk bijna bezweek, was alba dáár, om te zorgen, dat hem voorloopig door Portugal's aanzienlijksten eene trouw gezworen werd, die, bij een mogelijk overlijden, de opvolging verzekerde aan zijn' erfgenaam; maar toch de Heer van het groote schiereiland verrees, en de Hertog kon zijne trotsche profetie bewaarheid noemen, toen hij te Tomar de krooning verordende van den nieuwen Koning van Portugal, toen hij zijn' meester omhangen zag met den gouden Portugeschen koningsmantel; de karakterlooze braganza, het allereerst zijne eigene plundering zag bevestigen door een' eed, dien adel en grooten herhaalden, en dien het volk toejuichte. Toen zeker had hij zich bij filips volkomen verantwoord, schoon er tusschen hen nooit eene andere opheldering heeft plaats gehad. En de trotsche vreugde, die daarbij uit alba's trotsche blikken schitterde, bewees den Koning, dat ook hij zijne voldoening genoegzaam had gevonden. | |
[pagina 195]
| |
Kort was daarna nog slechts zijn leven, maar vervuld en werkzaam dat ééne jaar, gelijk de twee voorgaande ledig en werkeloos geweest waren. Portugal was wel veroverd, maar niet gansch onderworpen; niet alle partijën ten minste gesmoord; niet alle mededingers geheel zonder krachten; niet alle aanspraken opgegeven, en de houders daarvan ontmoedigd. En alba was altijd zich zelven gelijk, de onverbiddelijke, die niets ontzag wat tegenstond; die geene regten erkende, dan die van filips II. Portugal gevoelde het vreesselijk, dat de Stadhouder der Nederlanden meester geworden was van zijn lot. En toen het wintermaand was geworden van het jaar 1580, werd er in het koninklijk paleis van LissabonGa naar voetnoot(1) een ziekbed gespreid, dat een doodleger zou worden voor den man, die vier en zeventig jaar lang de bewondering en de schrik van Europa was geweest, voor ferdinand alvarez de toledo, Hertog van Alba, wien het niet had mogen gebeuren, in een der vele gevaren, die hij op het slagveld had getrotseerd, roemrijk als een veldheer te vallen, maar die voor de ondermijning der koortsen bezwijken moest. Eerst toen, eerst bij zijn sterven, werd hij verkwikt met dien gloed van zijns meesters vriendschap, dien hij zijn gansche leven door had nagejaagd, en nooit zeker geweest was te bezitten, en waarvan de blijken altijd waren tot hem gekomen met zoo veel duistere vermenging, dat ze hem altijd aarzeling hadden verwekt en schroom. - | |
[pagina 196]
| |
Maar dikwijls bezocht hem nu de Koning, en zonderling, altijd met dat ceremoniëel, dat hen verhinderde alleen te zijn, en tot andere, dan uitdrukkingen van opregte genegenheid en dankbare rouwe, gelegenheid te laten. Het scheen, dat filips nu de grootte van het verlies, dat hij lijden ging, met ieder zamenzijn dieper besefte, - ééns toch kwam de Koning vergeefs bij zijn' grooten onderdaan; ééns hief deze het hoofd niet meer op bij zijne toespraak; ééns zweeg zijn mond op de belangstellende vraag naar zijn' welstand. Het lijk van alba luisterde niet meer! En toen...... filips II had zijne vierde gemalin overleefd, de jeugdige anna van Oostenrijk, gestorven aan de pest of aan de kroon van Spanje, naar men 't nemen wil, de tweede bruid van Don carlos, die hij zich ter vrouwe had genomen; hij had niet lange daarna zijn' tweeden zoon door den dood getroffen gezien; het kind zijner grijsheid, dat hij tot den erfgenaam van al zijne troonen had bestemd. Bij den dood der Koningin, had de Koning rouw bevolen door geheel het Koningrijk, en bij den dood van den Infant had hij geen enkel uiterlijk teeken van rouw van zijne onderdanen gewild, en zijne eigene smart in zijn' boezem gesmoord; - maar bij den dood van den Hertog van alba - schreide hij met ‘zigtbare tranen,’ ten aanzien van zijne hovelingen. Wij moeten nog even opmerkzaam maken op de bijzonderheid, dat alba, bij zijne onderneming op Portugal, Don fernando, zijn' tweeden zoon, aan | |
[pagina 197]
| |
het hoofd stelde der ruiterij, terwijl hij zijn' oudsten, Don federigo de toledo, die met hem, en voor wien hij, geleden had, geen deel schijnt gegeven te hebben aan den roem, die er te winnen moest zijn bij zulk eenen krijgstogt! Wat mag dat geweest zijn? Eene kieschheid welligt tegenover den Koning, die hem hierin zeker zal hebben vrijgelaten; en dat verklaart ons nog meer dezen zeldzamen man, die menschelijk voelde, zoo vaak het denkbeeld ‘pligt’ hem niet tot onmenschelijkheid opriep; die hoveling was, meer uit trots, tegenover de omringenden, dan om hofgunst te winnen van den Vorst; die vader was bij wijlen, en als eenige schokkende omstandigheid zijn vaderhart wakker schudde; die vroom was, als hij de vroomheid vereenigen kon met zijns Konings belangen; maar die alles, wat hij was en zijn kon, al de vermogens van zijnen geest, al de warmte van zijn hart, al de krachten van zijne vuist, al de berekeningen van zijn hoofd, alleen had gewijd, om de allertrouwste dienaar te zijn van filips II, een' naam, dien hij zich zelven gegeven heeft, waarvan de Koning en de Nederlanden hem eene fout hebben gemaakt, en die toch zijn regte titel was, als zijne waarachtige karakterschets, - om welke te verdienen hij de rust des ligchaams noch die der ziele niets heeft geacht; waarvoor hij iedere stem van zijn hart heeft overwonnen, en de kreten van wrok en haat in zijne ziel gesmoord, en waarvoor hij van zich zelven zóó veel bovenmenschelijke zelfbeheersching heeft geëischt, en van anderen zóó veel bloeds - | |
[pagina 198]
| |
dat de beklemming der doodsangsten hem tegen den biechtvader domingo de granada de klagte afperste: ‘Zóó sterven zij, die, om hunne vorsten te voldoen, het Christenbloed niet hebben gespaard!’ En de bange doodstrijd, die dat woord ingaf, was als eene boetedoening voor dat harde vonnis, uitgesproken en bijna uitgevoerd over het Huis van braganza, welks gansche verdelging hij aanried, om de kroon van Portugal aan de Spaansche monarchij te verzekeren.
1842. |
|