| |
| |
| |
[XI]
Van dit alles echter was de Hertog van alba nog onbewust. Don frederik had hem niet kunnen schrijven; garcia de toledo had zijnen schoonzoon beloofd, dit in zijne plaats te doen; - dan die tijding was nog niet tot hem gekomen, hoewel naar hem afgezonden. Nadat zijne poging op margarita's bijstand was mislukt, wist hij zijn laatste hulpmiddel uitgeput, de beklagenswaardige vader, en met de bitterste gewaarwordingen in de ziel, voelde hij zich gedwongen, lijdelijk af te wachten, wat de Koning doen zoude. Zijn laatste hulpmiddel uitgeput! En met één woord, openlijk tot filips gezegd, met één enkel vertrouwen aan twee of drie van Spanje's hoogste en waardigste Edellieden, kon hij den Koning beschamen en zijnen zoon de eere teruggeven, zoo niet de vrijheid. Neen, dat kon hij niet, dat kon alba niet tegenover filips! Hij wilde zijnen Vorst wel door eenig bedekt middel dwingen, regtvaardig te zijn; maar hij wilde hem niet onteeren in de oogen van zijn volk, niet kwetsen op eene zoo gevoelige plek; de trouw van den onderdaan moest luider spreken dan de stem van het bloed, al zou het hem het merg uit het gebeente kosten, om haar te doen zwijgen. En zoo was het ook niet om zich te waarborgen tegen de verzoeking tot eenige onbescheidenheid, dat hij zijn
| |
| |
paleis niet meer verliet, en zich ontoegankelijk stelde voor iederen bezoeker; maar omdat hij rust wilde hebben van bespieding en vermomming; maar omdat hij zich sterk wilde houden, en alle krachten van zijnen geest bijeen zamelen tot het groote oogenblik, dat de Koning hem eens zoude schenken: want ééns toch zou filips hem moeten hooren. En dat groote oogenblik kwam ook: de tweede dag na dien van de ontsnapping en het huwelijk zijns zoons, werd hij uit zijne siesta opgeschrikt door een bevelschrift des Konings, dat hem opontbood.
Hij ging; maar het was niet meer zoo als hij had gewenscht te komen. Hij werd geroepen: - hij had uit zich zelven willen gaan; hij moest antwoorden: - hij had willen vragen; hij kwam als beschuldigde: - hij had aanklager willen zijn. Hij gevoelde al het nadeel van zijne veranderde stelling, toen hij bij filips binnentrad, en zijne houding was dan ook niet die vaste en kalme, die wij hem in menig hagchelijk oogenblik hebben zien aannemen. Van den aanval tot de verdediging neêrgedaald, had hij geen vast besluit kunnen nemen, was hij van zijne wapens beroofd, had hij niets dan het schild der voorzigtigheid.
Bij zijn binnentreden vond hij den Koning aan eene schrijftafel gezeten, gekleed als voor een openlijk gehoor, met den hoed op, die zijnen naam heeft gekregen, en die bij deze gelegenheid, misschien met voordacht, diep over het voorhoofd getrokken, door rand en vederen hem ten deele het gelaat beschaduwde, ten minste de oogen voor een'
| |
| |
onbescheiden' blik beschermde. Als Grande van Spanje, bleef ook alba gedekt staan voor zijnen monarch, die hem groette met eenen ligten hoofdknik, en terstond daarop sprak:
‘Hertog van alba! wij zijn zeer misnoegd op u. Uw zoon heeft, met verachting van onzen wil en bevel en van alle goede trouw, eene hand versmaad, die hij reeds had aangenomen en die twee mijner gemalinnen hem achtereenvolgens hebben aangeboden. Het was uw pligt geweest, als onderdaan, hier uw gezag als vader te laten gelden.’
Na dit gezegd te hebben, zag de Koning glurend naar alba op, die, inwendig gloeijend en sidderend van verontwaardiging, toch de beradenheid had, om alleen te antwoorden op eene wijze, die niets besliste, en die hem daarna vrij zou laten een ander standpunt te kiezen.
‘Sire! Don frederik is dertig jaar; hij heeft legers aangevoerd en steden veroverd; is het een zulke, wien een vader kan bevelen, eene vrouw zijn' naam te schenken tegen zijnen wil?’
‘Wij weten, dat gij uw vaderlijk gezag kunt doen eerbiedigen, als gij het wilt. Dan, gij hebt hier niet noodig geacht tusschenbeide te komen; gij hebt uw' zoon laten handelen naar eigen oordeel en wil. Het zij zoo! Hij was daarvoor rijp en wijs genoeg, en dus heeft zich de Koning zelf moeten handhaven; de Koning heeft moeten straffen, waar de vaderhand had kunnen leiden. Gij hebt het dus gewild. Mij is het wèl - maar er is meer; Don
| |
| |
frederik is schuldig aan Majesteitsschennis. De plaats, die wij hem tot kerker aanwezen, heeft hij verlaten, met woest geweld, grendels verbrekende en zijne bewaarders dwingende - of verleidende - hem doortogt te geven; trotserende dus onzen hoogsten toorn en uitgedrukt bevel, heeft hij gehandeld als iemand, die zijn' Vorst openlijk de gehoorzaamheid opzegt; hier is rebellie, hier is gekwetste Majesteit!’
‘Mijn zoon, Sire!’ sprak alba verbleekend, en vouwde krampachtig de handen.
‘Er is meer!’ vervolgde filips, een' scherpen en kouden blik vestigend op den Hertog. ‘Don frederik is heengevlugt naar Alba, en daar heeft hij zich priesterlijk verbonden met Donna maria de toledo, zijne volle Nicht. De inquisitie.....’
‘Neen, Heer!’ riep alba, die begreep, dat nu het oogenblik dáár was, om zijnen zoon woord te houden; en hij hief zich op uit de gebogene houding, die hij had aangenomen. ‘Neen! niet tot dáártoe, Sire! Er is pauselijke dispensatie door mij beschikt; dat huwelijk is geschied met mijn voorweten en toestemming, op mijn bevel, als ik zeggen kon, en het is geweest om mij te gehoorzamen, zijn' vader, het hoofd van zijn geslacht, dat hij uw' kerker heeft verbroken! zoo daar schuld is in die daad, komt die schuld alleen op mij, die haar aanried, die er de verantwoording van op zich nam; het was een huisselijk belang, Sire! dat een vader zijn' zoon beval af te doen, ondanks elken hinderpaal: uwe inkerkering was er eene, mijn Koning! -
| |
| |
ik had hem gevloekt, zoo hij rustig had kunnen blijven!’
‘Uwe woorden zijn zeer beslissend, Hertog! als ze zijn, wat ze schijnen,’ hernam filips snel.
‘Ze bedoelen niet anders, dan wat ze beduiden, Majesteit!’ antwoordde alba vast en fier. ‘Maar mijn zoon zou mijn zoon niet zijn, of hij zal wederkeeren naar zijn' kerker; ik verpand er mijn hoofd onder, mijne eer.’
‘Hij is teruggekeerd,’ hervatte de Koning altijd koel.
‘Ik wist het!’ riep alba met zegepraal in den blik.
‘Dat verandert de zaak in geen opzigt.’
‘Toch geeft het ons de eer terug! en ook Uwe Majesteit moest met deze proef voldaan zijn,’ sprak nu alba, besloten zich eindelijk lucht te geven, zich te doen aanhooren, nu zijnen vijand te bestormen en den strijd niet op te geven, vóór hij had overwonnen, - ‘mijn Koning zelf is overtuigd, dat Don frederik geene schuld heeft, dan die van anderen; dat deze kerker.....’
‘Hertog van alba! weet gij ook waarom Don federico de Gravin margarita als gemalin heeft versmaad?’ viel filips plotseling in.
Hoe vertrouwd de Hertog was met het karakter van den Spaanschen monarch, hij was ontzet over de verregaande schaamteloosheid van die vraag, en hij antwoordde met eene verontwaardiging, die zelfs door zijn voorzigtig woord heen schemerde:
‘Ik was er zeker van, dat Uwe Majesteit wist!’
| |
| |
‘Gij zoudt nooit geraden hebben, hoe lang reeds,’ antwoordde filips, met den gruwelijksten grimlach, dien een vorstelijk tiran ooit om den mond speelde, en opstaande, voerde hij alba bij de hand naar eene andere zijde van de tafel, voor een memorie-boekje, in fluweel met goud gebonden. Hij sloeg vele bladen om; in 't begin eerst vond hij het bedoelde, dat hij alba voorleide.
‘Mijn God! van den eigen' dag af?’ riep deze, na het ingezien te hebben, en hij kromp als in één, onder eene lange huivering.
‘Hebt gij mij begrepen, Hertog van alba?’ vroeg de Koning.
‘Volkomen, Sire!’ hernam toledo, met fierheid zich opheffend uit zijnen eersten schrik.
‘Eene verrassing als die aan de Gravin van Egmond,’ sprak filips, altijd met zijnen glimlach.
‘Maar die ik van u niet had verdiend,’ antwoordde alba, met eene onuitsprekelijke uitdrukking van smart en zelfbewustheid.
‘Wie weet?’ hernam de Koning, ‘een trotsch onderdaan, die in zijn' overmoed zijne diensten beter telt dan zijne pligten, heeft zich ligt schuldig gemaakt tegen zijn' meester, eer hij het gist.’
‘Noem mij dan mijne schuld, Sire!’ hernam alba weêr ootmoedig. ‘Noem mij dan uwe grieven! opdat ik ze kan uitwisschen, boeten! Het is nog niet te laat voor eene opregte verzoening. God in den Hemel, die mij hoort, weet, dat ik nooit iets gewild of gewerkt heb, dan ter eere Zijner Kerk, en van uwe heerschappij. Ik heb achttien
| |
| |
duizend menschenlevens opgeofferd door het zwaard der wet, alleen aan uw meesterschap in Vlaanderen. Wat kon alba meer doen voor filips, geplaatst als hij was tusschen een volk en een' Vorst? Ik heb den haat en de vervloeking van millioenen niet geacht, om de vriendschap van éénen, en die enkele.....’
‘Hertog van alba!’ viel filips in, ‘wij hooren den hoogen Landvoogd der Nederlanden, die tot zijn' broeder spreekt. Wij hooren dat niet gaarne - en voor twee Souvereinen is dit kabinet te klein.’ En met koude hoogheid rigtte hij den blik naar de deur.
Zonder één woord te spreken, wendde zich alba daarheen; maar zijn voorhoofd en zijne wangen gloeiden, en in zijne oogen schitterde een zonderling vuur. Toch hield een wenk van filips hem staande, aan den uitgang van het vertrek. De Koning was hem met de oogen gevolgd, en het was of zijne stem zachter klonk, toen hij zeide:
‘Eens zullen wij u vrijheid geven ter verantwoording; hoop daarop, toledo!’
‘Nu, Sire! om 's Hemels naam! in dit eigen oogenblik! waartoe uitstel? Ik ben meer dan zeventig jaar! God mogt mij eerder oproepen dan gij,’ hernam de veldheer, op nieuw den Koning genaderd, en zich neêrwerpende aan zijne voeten.
‘Niet nu, Hertog! niet op uw uur, maar op het onze,’ antwoordde filips onbewegelijk. ‘En tot zóó lang verbannen wij u uit Madrid.’
Toen stond alba op, zich verhardende tegen de
| |
| |
krenking, en met waardige fierheid vroeg hij alleen:
‘Ook uit Spanje, Heer?’
Hij had met den Cid kunnen vragen: ‘Uit de landen, die ik voor u heb bewaard, of uit die, welke ik voor u heb gewonnen?’
‘Wij geven u den burg Uzeda tot gevangenis.’
‘Zoo ik gevangene zijn moet, neme de Koning mijn' degen!’ sprak alba, den zijnen aanbiedende. ‘Geen' ander zou ik dien kunnen geven!’
‘Dat is al te vermetel, Hertog! Gij zijt geen Prins van den bloede, om aanspraak te maken op die onderscheiding; en Spanje heeft nog hooggeboren mannen genoeg, om uwen degen te ontvangen. Als het ons goeddunkt, zullen wij u dien laten afvragen.’
Alba boog het hoofd met de fierste lijdzaamheid, die ooit eenig sterveling den nek had doen krommen. Het was hem aan te zien, dat hij zich aan zijn' monarch onderwierp - maar ook alleen, omdat het zijn monarch was, zonder ééne klagt of één verwijt; schoon zijn oog eene wereld van pijnlijke denkbeelden verried, vroeg hij kalm:
‘Is dit mijn afscheid, Sire?’
‘Ik heb geen ander voor u!’ hernam filips, zonder hem aan te zien.
De Hertog van alba deed eenige schreden naar de deur; maar toen zijne hand het tapijtbehangsel zou opligten, wendde hij zich plotseling om, liep op den Koning toe, knielde neder en drukte de lippen op de hand, die filips achteloos had laten nederglij- | |
| |
den. ‘God behoede Uwe Majesteit!’ sprak hij, en zijne stem klonk dof en diep, of ze opkwam uit de holte van eene bergmijn.
Daarop haastte hij zich voort; maar zijne schreden waren zóó onvast, dat hij in de aangrenzende zaal rusten moest, eer hij het paleis verliet.
Zoodra filips alleen was, liet hij het hoofd eene wijle rusten in de beide handpalmen.
‘Neen, mijn toledo! ik kon u geen ander afscheid geven; ik kon u dit niet sparen,’ sprak hij binnensmonds, ‘zoo wij ooit weêr voor elkander worden zouden, wat wij geweest zijn. Ik moest weten, dat gij geboet hebt en geleden! Mijne Hoogheid moest zich gewroken weten in uwe vernedering, of gij waart voor mij verloren; gij zoudt voor mij geworden zijn, wat al de overigen blijven. Gij meent nu, dat gij mij haat; maar ik ken u beter, dan gij u zelven en mij.’
Wij hebben zeker volkomen begrepen, wat de Spaansche monarch wist; maar wij zijn verpligt te zeggen, hoe een feit tot zijne kennis was gekomen, waarmede alba hem had kunnen overwinnen, zoo hij het had mogen mededeelen, en waarmeê de Koning hem nu zelf versloeg. Neen, margarita en frederik mogten op dat noodlottigste en beslissende tijdstip huns levens het koninklijk paleis hebben doorgetrokken in het nachtduister en in de ochtendschemering, terwijl er om hen niets waren dan slapende en toegenegene wachters; ze mogten onder de fondamenten van het trotsche gebouw zijn doorgeslopen, - ze waren toch bespied geworden door
| |
| |
een menschelijk oog, dat er belang bij had, hunne bewegingen gade te slaan. Was er een verrader onder frederik's krijgslieden? had een schijnbaar sluimerende hunnen zachten tred beluisterd, of was een onbescheiden voet de schoone gevolgd, toen zij met den vermomden Prins door de straten van Madrid voorttrad? Wie telt de duizende oogen, ooren, voeten, die der Koninklijke achterdocht ten dienste stonden, dáár, waar zij het noodig vond te waken? wie de onzigtbare middelen en ontastbare werktuigen, waardoor filips II zich liet onderrigten, als hij weten wilde? - maar zeker is het, dat de Koning bij zijn ontbijt een juist verslag vond van hunne gangen, en dat opteekende in zijn dagboek, toen nog zonder bepaald doel.
Maar de Koning wist toen niet alles. Don juan in de liverei van den jongen toledo had men voor frederik zelven gehouden, of wel had de berigtgever den Prins gespaard. En de Koning had niet naar dezen gevraagd. Sinds eenigen tijd was alba's zoon hem verdacht geworden; hij had zijne toegeeflijkheid voor Don carlos gegist en mistrouwd. En van toen af had hij hem doen bespieden. Hij was bijna met den jongeling verzoend, toen hij meende te vinden, dat alleen een liefdesavontuur hem had bezig gehouden, terwijl hij hem met hoog verraad bezig waande; toch vond hij het geraden aan zijne verhouding tot de Prinsen, welke die dan ook zijn mogt, een einde te maken, door alba's wenschen toe te staan, en hem heen te zenden naar Nederland. De naam der dame was filips onbe- | |
| |
kend gebleven; maar daar haar misstap voor zijn eigenbelang volstrekt zonder beteekenis scheen, vorschte hij er niet naar, en zag slechts somwijlen met een' zweem van medelijden op de schoone Gravin margarita, in zijn oog reeds als verloofde bedrogen..... Maar Don juan zelf had den moed der onbeschaamdheid, om hem zijne dwaling op te helderen. Door margarita verwittigd van frederik's terugkomst, en overtuigd, dat eene vreesselijke uitbarsting zou volgen, zoo de jonge dame, door den Koning, of door den verloofde tot huwen gedwongen, zoude spreken, deed hij zijn' broeder, op wiens goedertierenheid hij wist te kunnen rekenen na zijne overwinningen in Afrika, een getrouw verslag van wat hij noemde ‘eene dwaasheid, begaan in een' onbezonnen' hartstogt van zijne eerste jeugd, waarvoor hij gaarne elke boete zou doen, die de Koning wilde opleggen, zoo hij diens misnoegen daarmede kon matigen.’ De sluwe jongeling wist wel, dat filips, dus in 't vertrouwen genomen, te
ligter vergeven zou, naarmate hij de eer van zijnen broeder zou moeten prijs geven om te straffen. De Gouverneur quexada kreeg den last de overbrenger van deze biecht te zijn, en een' beteren voorspraak in de slechte zaak kon de Prins niet gekozen hebben, dan dezen, die den slag had, om duizend beminnelijke hoedanigheden van zijnen kweekeling op te tellen, terwijl hij ééne fout aanwees. Het geviel te gelijk in dien tijd, toen de gekroonde zoon van karel V zijnen broeder eene kroon moest weigeren, die hij niet door erfregt, maar door het
| |
| |
regt van het zwaard voor zich meende verworven te hebben, en wien men den hoogen eisch van een' troon moest ontzeggen om staatsbelang, dien mogt men wel eene onedele daad verschoonen ter vergoeding: zóó ten minste handelde filips. Een kort woord van vermaning, dat met niet veel stichting werd aangehoord, eene bedreiging voor het vervolg, daar niet veel op werd geacht, was alles, wat den vorstelijken zondaar tot straf werd opgelegd voor het gebroken hart, voor de vertrapte eer, voor de diepe rampzaligheid, waartoe hij een onschuldig schepsel had gedoemd, dat geene fout had, dan vertrouwd te hebben op het woord van eenen Vorst en van eenen geliefde.
|
|