‘En wat wordt er van margarita?’
De Hertog haalde even de schouders op. ‘Haar zal geworden, wat zij het meeste wenschen moet: rust en vergetelheid,’ sprak hij koel.
‘Don juan blijft ongestraft: ik blijf ongewroken! Neen! dat zal niet zijn, al moest ik mijne wraak gaan opzoeken aan de uiterste kusten van Afrika, of op de golven der Middellandsche Zee!’
‘De broeder des Konings is onschendbaar!’ sprak alba plegtig.
‘Hoe? om haar te beter te misleiden, vleit hij de arme margarita met mijne edelmoedigheid - bespotting voor mij, dat woord en dát vertrouwen!..... Ziet hij dan niet, dat hij noch van haar, noch van mij, meer geheimhouding kan wachten; dat eene vreesselijke uitbarsting volgen moest, als wij zamen kwamen, de roekelooze!... en hij is gerust?’
‘Hij rekent op den Koning!’ hernam alba, ‘de Koning, die de teêrste verschooning voor hem heeft, sinds den dood van Don carlos!......’
‘Sinds hij den zoon verried aan den vader, om zich vrij te maken van zijne bestemming voor den geestelijken stand,’ hernam federico bitter. ‘O! wij waren in Vlaanderen niet ver genoeg van Spanje, om onwetend te blijven van zoo laaghartig eene daad, als Don juan zich toen heeft veroorloofd uit eigenbaat.’
‘Neen, Señor! laat ons billijk zijn; hij deed zijn' pligt; de half krankzinnige knaap zou in zijne razernij altijd vernieuwde aanslagen gesmeed hebben tegen het leven van een' vader en tegen de rust van het koningrijk, zoo men de eerste zachtkens