De hoveling antwoordde niet, maar begon met eenige verlegenheid op nieuw de papieren te doorzoeken.
‘Het wordt u niet geweten,’ voegde hij hem toe, hem aanziende met den blik, die het midden hield tusschen minachting en scherts; ‘er behoorde iets anders toe, dan de drangredenen van Don ruy gomez, om ons tot dezen stap te doen besluiten. Wij hadden redenen voor dezen maatregel, van ernstiger gewigt, dan de nadeelen, die wij er van vreezen.’
‘Uit welke oorzaken Uwe Majesteit mijnen raad ook volgde, ik weet dien gegeven te hebben naar mijn beste doorzigt en met goede bedoeling,’ hernam gomez met eene zachte stem, als wilde hij door de mildheid van den toon, wat er vermetels in die woorden lag, matigen; te gelijk legde hij den Koning andere geschriften voor.
‘Klagten tegen den gewezen' Landvoogd,’ sprak filips; ‘Don ruy! zoo daar meer van dien aard zijn mag, leg het ons heden niet voor; leg het ter zijde, bij het andere.’
‘Uwe Majesteit moet wel vast besloten zijn, dien man met gunst te bejegenen, dat zij vreest, deze goede stemming te verliezen, door het lezen van dit alles,’ sprak gomez, met eene bitterheid, waarbij de vijand, links genoeg, den hoveling vergat.
‘Gij vergist u, Prins van Eboli! ik kan dit alles lezen en aanhooren, zonder in eenig voornemen te wankelen; zoo ik in de grieven en de vijandschap mijner hovelingen onderling partij wilde kiezen, of luisteren naar alle lasteringen, die men mij influis-