| |
[II]
En toch heeft het nog een vol jaar geduurd, voor het eerejagt van den jongen Koning de haven van Corunna binnengleed. En in dat jaar heeft ximenès nog met veel en velerlei te worstelen gehad, en is nog vaak vermoeid geworden, en heeft nog vele rusturen gehad gelijk aan het beschrevene; maar toen hij ook zijnen meester te gemoet ging, was het om hem een rustig Koningrijk op te dragen, zonder schulden en met eene welgevulde schatkist, met eene welgeordende krijgsmagt, met eenen onderworpen adel en met een Koningsgezind volk; zulk een volk, eindelijk, als men regeren konde zonder zijne hulp. De Vlaamsche raadslieden van karel van Oostenrijk hebben dit ook begrepen, en zij begrepen te gelijk, dat de Kardinaal evenwel zoude voortgaan meester te blijven, zoodra hij eenmaal invloed zou gekregen hebben op den Koning. En zij voelden het diep: de jonge Vorst zou zich niet kunnen vrijwaren voor zijnen invloed, zoo ras hij slechts eene enkele maal met hem had zamengetroffen. Zijn eerwaardige ouderdom; zijne ontzagwekkende houding; zijne stem, die zijne woorden zoo juist kleurde en die nog vleijend kon zijn zoowel als krachtig; het alvermogen van zijnen blik; het overwigt van zijn genie; iets oorspronkelijk zonderlings in zijne handelingen en gesprekken; zijne
| |
| |
vroomheid bij zijne wijsbegeerte; zijne spaarzaamheid bij zijne edelmoedige mildheid; zijne belangeloosheid bij zijnen dienstijver; zijne vrijmoedigheid in het uitspreken van zijne meening, bij den gloed van zijne koningsgezindheid; deze eigenschappen van zijn persoon, welke ieder van zijne handelingen uitsprak, gerugsteund door diensten, zoo verscheiden en zoo groot, dat de Koninklijke magt er geen waardig loon voor had, kon niet anders dan eenen overweldigenden indruk maken op eenen jongen Vorst van een levendig en hartstogtelijk karakter, wiens oordeel genoeg was ontwikkeld, om begrip te hebben voor zulke grootheid. Deze zamenkomst te verhinderen, de goede verstandhouding tusschen den Monarch en den eersten Staatsdienaar te verbreken eer zij plaats vond, was dus het volgehouden streven van de Vlaamsche Ministers.
De zwakheid van den ouderdom, die zich slopend wreekte op eenen langgespaarden buit, of wel (om een treurig vermoeden na te spreken) eene gewelddadige hand, die vergif mengde in zijne sobere spijze, dwongen ximenès rust te houden in het midden van zijnen togt, en spande dus onmeêdoogend zamen met zijne vijanden.
De Kardinaal, die de nieuwe worsteling begreep, schrikte niet voor haar terug, maar schreef aan karel, wat hij noodig vond hem te zeggen, mede te deelen, te raden. Maar de brieven werden uitgelegd door de Vlaamsche hovelingen; de moed van den Regent, om de wijze af te keuren, waarop de Koning aan Spanje kennis had gegeven van het doel
| |
| |
zijner komst, werd als een vergrijp tegen de Majesteit voorgesteld, zijne nutte mededeelingen veronachtzaamd, zijn' raad niet meer gehoord, en juist het tegendeel gedaan van wat hij noodig keurde en wenschte. Die kwaadaardige tegenstand, zoo schadelijk voor het staatsbelang, als ondankbaar tegenover zijn' persoon, verbitterde ximenès tot eene hoogte, dat hij voorzigtigheid en matiging begon ter zijde te stellen; dat hij zijnen haat begon lucht te geven en zijne grieven luide op te sommen tegen de vreemde raadslieden; dat hij hunne zwakheden bloot legde, ieder hunner feilen met den vinger aanwees, hunne hebzucht en hunne veilheid ten toon stelde, al de rampen, die Spanje bedreigden met dezen nieuwen invloed, bij name noemde en voorspelde, en geschriften als dezen stoutweg aan den Koning rigtte, die ze zeker niet inzag, dan met overleg van de belanghebbenden; men denke zich, hoe ze werden toegelicht.
In den toestand, waarin deze zamentreffende feiten hem moesten brengen, vinden wij hem dus te Bos Equillos, het oord van zijn gedwongen oponthoud. Hij zit als vroeger op zijnen armstoel gebogen en afgemat, maar hij heeft nu niet meer de kracht, om zich op te rigten, zoodra hij het wil. Dat ineenzinken is hebbelijkheid geworden, en wat hij vroeger deed om krachten te sparen, moet hij nu doen, omdat de krachten ontbreken. Zijn blik is dof; zijne stem beeft bij wijlen; zijne bewegingen hebben iets weifelends, als volgden zij niet meer de rigting van zijnen wil. Zijne ziel en zijn geest slechts zijn on- | |
| |
veranderd gebleven, maar zijne gelijkmatige luim, zijne rustige kalmte vooral zijn verloren gegaan. Nu eens goedertieren, lijdzaam en zacht, tot weekheid toe; dan weêr scherp, hard en ongeduldig, en veeleischend tot in het onbillijke. Hij zit weêr voor eene tafel, maar die ditmaal beladen is met allerlei papieren, gezegelde en ongezegelde brieven, staatsstukken en projecten, die hij uitzoekt, zamenvoegt, doorleest en verscheurt, of vlugtig inziet en teekent. Een bewijs, hoe weinig zijn ijver voor bezigheden en zijne geschiktheid daartoe is verflaauwd en verlamd. Weêr is hij niet alleen, maar geen mededinger staat glurend en tegenstrevend aan zijne zijde, slechts zijne goede engel, zijne liefelijke valentine, die met bezorgdheid ieder zijner gebaren bespiedt. Zij is bleek, lijdend en eene kennelijke onrust is leesbaar op hare trekken; hare kleeding is achteloos, en zij schijnt van hare vroegere blijgeestigheid niets behouden te hebben, dan het gedwongen glimlachje, waaronder zij voor den Kardinaal hare zielesmart tracht te verbergen. In dit vertrek heerscht eene ongestoorde stilte, maar dat is niet, omdat de groote man gansch verlaten is; in de aangrenzende voorzaal van het kleine slot, waar hij zijnen intrek heeft moeten nemen, vindt gij al de beambten en de lieden bijeen, die hem op die reis hebben mogen volgen;
vele anderen zijn hem zelfs vrijwillig nagereisd; vele vrouwen van Donna valentine zijn daar. Men hoort geen luidruchtige klaagtoonen; men ziet niet het gemaakte klaaggebaar der etiquette; maar ieders gelaat teekent de
| |
| |
diepe stille verslagenheid eener waarachtige droefheid; men loopt niet wild dooreen met een omslagtig dienstbetoon, maar als er een bevel gegeven wordt, ziet men het op hetzelfde oogenblik snel en juist uitgevoerd; niemand spreekt van zijne vreeze, maar als er stilte geboden wordt, hoort men zelfs geene ademhaling, en de vrouwen, die haar gebed niet staken, dragen het slechts in gedachten op aan de Godheid. Het is de volvaardige gehoorzaamheid der liefde, der dankbaarheid en der ernstige hoogachting; en daar buiten staat het volk handenwringend en klagend, en roept elkander toe, dat de Aartsbisschop van Toledo krank is, dat de Franschen of de Vlamingen hunnen Heilige vergift hebben gegeven, en zweert wraak aan Franschen en Vlamingen, of ijlt in de kerken, en vast en bidt vrijwillig en offert den laatsten penning voor een waslicht aan den reddenden schutspatroon, die den algemeenen weldoener nog weêr krachten geven wil, om te leven. Dat deed het volk, dat niets dan de ruwe oppervlakte zijner weldaden had kunnen overzien; en de grooten, die de diepte zijner verdiensten zoo juist hadden kunnen peilen; die Koning, wien hij die kostbare kroon van de Spaansche Koningrijken, vermeerderd met een werelddeel, frisch en ongeschonden, behouden had uit de verwarringen en het onregt van vier opvolgende regeringen, voor wiens grootheid en regten hij gestreden had vijf-en-twintig jaren lang, - wat deden zij?
‘O! hoe zeer verbitteren ze mij dit laatste avondrood na mijn' langen dag, door plotseling mijne
| |
| |
voorlichting duisternis te noemen;’ hooren wij hem uitroepen. ‘Hoe! mijn raad zou niet meer de beste zijn voor Spanje's heil; hoe! de weg, dien ik wijze, zou een dwaalpad wezen; hoe! ik zou falen in de middelen, die het steunen moet; hoe! ik zou leven, en mijn Vaderland zou mij kunnen ontberen! Beatissima Virgine! welk een woord! die ellendigen zouden mij doen twijfelen aan mijzelven! O! ik zal sterven aan dit leed!’ en hij wierp moedeloos de pen neder.
‘O, Monseñor! dát zal u niet dooden. Als de Koning u slechts eenmaal gesproken heeft, zal hij weten, hoe zeer gij onmisbaar zijt; gij zijt immers zijn eerste Staatsdienaar? het Koningrijk heeft immers nog geen' anderen Regent, dan u?’ sprak valentine, met overtuiging; ‘zoo ge slechts lijdzaamheid wildet oefenen, en u ruste geven, tot ge hersteld waart van deze zwakte, die zeker de haat...’
‘Ach! wat spreekt gij van haat?’ viel ximenès in, ‘wie van de lieden, die om mij zijn, heb ik dan leed gedaan of onregt, dat ze mijnen dood zouden begeeren? Maar zoo er werkelijk menschenbedrijf schuilt in deze krankte, - moge God het hun vergeven! - zij benadeelen hun Vaderland en de armen. Ik had nog veel goed willen doen. Als deze zwakte toeneemt, zal ik niet eens de uitgave zien van den Bijbel van Alcala, waar ik zoo veel nut meê dacht te stichten in de kerke, en die zoo veel zorg heeft geëischt en zoo veel goud, - helaas! en thans loopen allen van mij heen, geestelijken zoowel als adel, het nieuwe gestarnte te gemoet.’
| |
| |
‘De leden van den Staatsraad zijn teruggekeerd,’ hernam valentine met een' moedigen glimlach.
‘Ja, maar het was ook al te schromelijk vermetel, heen te gaan tegen ons bevel, ons vooruit - o! het was slechts billijk van mijnen Koning, dat hij ze zoo niet ontvangen wilde. Hoe ligt viel het mij nu hun vergiffenis te schenken, sinds ik karel regtvaardig wist! Maar spreek, valentine! mijn trouw kind, weet gij in waarheid niets van uw' verloofde, niets van den kleinen gauthier, dan wat men mij uit Madrid schrijft, dat hij is weggeijld van zijnen post bij ferdinand?’
Valentine schudde treurig het hoofd.
‘Ook al meêgesleept door het voorbeeld; daarin roeme ik amerstorff, die nu tegen mijne vijanden dezelfde kracht gebruikt, welke hij vroeger tegen mij heeft geoefend. 't Is spijtig van gauthier, maar gij moet het hem vergeven!’
‘Nooit,’ riep de Señora hartstogtelijk, ‘dat hij u verlaat - dat zou ik vergeten, of verschoonen?’
‘Ware hij hier, ik zelf zou het hem raden. Een jong mensch moet zijne fortuin toebetrouwen aan eene nieuw gebouwde galei, die vast en forsch over de wateren glijdt, maar niet aan een drijvend wrak. Ik zou hem dwingen van mij te gaan, zoo ik vermoeden kon, dat mijne vijanden zouden zegevieren.’
‘Ik zou hem verachten zoo hij het kon!’
‘Maar zij zullen niet zegevieren!’ riep de Kardinaal, den loop zijner denkbeelden volgende: ‘zij
| |
| |
zullen het niet; Spanje zal niet worden overgeleverd aan de hebzucht van chièvres, opdat hij en zijne vrouw de eerwaardigste ambten verkoopen voor goud! Spanje zal niet overgeleverd worden aan de onhandigheid van adriaan, opdat heersche wie wil, opdat hij zich vertrappen laat en in hem het Vaderland! De Koning is niet meer een kind; hij zal helder zien; hij zal weten te kiezen, - o! ik moet voort - weg, valentine! - ik moet karel zien - ik wil naar hem henen, ik kan gaan, ziet gij - zeer goed,’ - en tegelijk was hij opgestaan - en viel plotseling terug in hare armen.
‘Gij hebt koorts, Monseñor! - gij moest uw rustbed niet verlaten hebben, - gij moest met dien arbeid geduld oefenen tot na uw herstel.’
‘Opdat men lasteren zou, dat ik een zwakke grijsaard ware, onbekwaam voor de Regeringszorge? Laat inico komen, en mij wijn brengen als geneesmiddel, zoo als de artsen het bevolen hebben; ik wil krachten hebben, om te leven voor Spanje.’ Terwijl valentine door de geopende deur den Majordomo wenkte, zag men haar tegelijk blozen en verbleeken, en een ligte kreet van blijde verrassing ontglipte haren mond.
Dat was verschoonlijk, - gauthier de vergy kwam binnen; hij scheen vergenoegd, en naderde met vrolijke haast.
‘Gij komt eindelijk,’ riep de Señora, en voerde hem tot den Kardinaal. De jongeling boog zich nu met dieperen eerbied voor den kranken grijsaard, dan vroeger voor den forschen, gevreesden Regent.
| |
| |
‘Ik kom weêr met berigten van onzen genadigen Koning!’ sprak hij opgeruimd, ‘maar de Hemel weet, hoe gaarne en gewillig ik ze nu geve aan mijn' doorluchtigen Heer. Men zegt mij, ze zijn van goeden inhoud.’
‘Hoe kan het zijn, dat gij ze van daar brengt?’ vroeg valentine; maar de hand van den Kardinaal sidderde van ongeduld, terwijl hij het gebragte aannam.
‘De Baron amerstorff heeft mij derwaarts gezonden; hij oordeelde, dat, waar zoo vele vijanden van Zijne Eminentie zamentroffen, wel één enkele vriend niet slecht geplaatst zou zijn; daarbij was de Infant ferdinand rustig en tevreden; ik had hem verzoend met zijn lot, ik kon veilig gaan. En het was goed; de meester was mij genadig als te voren, en ik heb menige lastering kunnen tegenspreken, en mijne drangredenen hebben, dank zij den bijstand des Hemels! aan zijn weifelen een einde gemaakt; de Koning wil zijne Eminentie zien; de Koning komt herwaarts.’
‘Lees mij dit!’ riep ximenès, wiens wangen en voorhoofd koortsachtig gloeiden, en wiens blikken onzeker over het geschrift heendwaalden, zonder te kunnen onderscheiden.
En de jongeling begon te lezen. De grijze Regent luisterde in eene overspanning, die aan verwildering grensde. Hij hield valentine's handen krampachtig gevat; de jonge Donna stond roerloos van belangstellende aandacht.
Werkelijk meldde de Koninklijke brief, dat ka-
| |
| |
rel zijne moeder ging bezoeken, en de begeerte had, om den Aartsbisschop van Toledo te zien, maar te gelijk, - - - - - gauthier werd bleek als een doode, en kon niet voortlezen, en wierp het geschrift met afgrijzen op de tafel, als ware een kwaadaardige adder daarin verscholen geweest.
‘Wat verder?’ vroeg ximenès, en zijne stem klonk weêr gebiedend. - Gauthier hief de vuist en oog ten hemel, als bad hij wraak af, - en antwoordde niet.
Toen nam de Kardinaal zelf het noodlottige blad. Het was of de hartstogt zijne zintuigen scherpte; hij las - hij begreep, - zijne armen vielen slap neder, hij drukte het hoofd tegen de borst van valentine en riep met eene akelig doffe stem: ‘Men verbant mij naar mijn bisdom - Ik ben regent geweest! - Spanje kan buiten mij!’ Zijne gelaatstrekken verwrongen zich; zijn mond sloot zich na een' zwaren zucht. - De Koning had hem eindelijk het rustuur geschonken, dat hij zoo lang had ontbeerd!
Eene lange rust, waar een ontwaken op volgen kon, zoeter en zaliger dan Monarchen het schenken kunnen. De Akademie van St. ildefonse te Alcala liet een gedenkteeken oprigten van marmer, trotsch en koud als de Koninklijke dankbaarheid. Het hof huichelde rouw. Karel van Oostenrijk betuigde, dat hij hem zou geëerd hebben, als een' vader, - maar het volk schreidde vele en warme tranen; het volk viert tot heden een' feestdag meer; en Kardi- | |
| |
naal ximenès is het zeldzaam voorbeeld van een' staatsdienaar, die na zijnen val niet werd gelasterd, en dien de wereld Heilig heeft genoemd in zijn leven en na zijnen dood.
1841.
|
|