Geestelick vreugde-beeckje. Toe-ge-eygent aen de Hollantse jeughd
(1645)–Johan van Born– AuteursrechtvrijStemme: Amarillitje mijn Vriendin, &c.1.
IEugdige die als een blommetje bloeit
Sneewitte grijsjes die levend ontgroeyt,
Edel, Onedel, Bedelaer en Vorst,
Komt in mijn kamer, ik ontgrendel mijn borst.
2 Mijn maskerlapjes, momtuygjes, gordijn,
Daer schermende schuyl ick achter in 't mijn:
't Schijnheylige tabbertjen, is mijn cieraedt,
Ey luystert eens watter van binnen in staet.
3 Mijn rottige keeltjen een open graf,
Mijn ooghje vol spels, springht over den draf,
| |
[pagina 161]
| |
Mijn ooren van ydel, sijn voll en sijn vaets,
Mijn tong is van drog, en van leugen de plaets.
4 De lippen, die stippen in addre fenijn,
De handen ree, daer de geschenken sijn,
De buyck, en de borst, vol van gulsige lust,
De rugge geladen met ydel onrust.
5 De voeten snel loopen te storten bloedt,
Het hert dat is op 't verraden verwoet,
Soo suyg ik de schonken, van Weeuw en van wees,
Van top is tot tenen, vol sweeren mijn vlees.
6 Wie noch soo dom my wil keuren tot wijf?
Die schenk ik de Hel, tot een tijdtverdrijf,
Tot morrege gaef en tot huwelijx goet
De Doodt in de pot, en de Weerelt vol roet.
|
|