Geestelick vreugde-beeckje. Toe-ge-eygent aen de Hollantse jeughd
(1645)–Johan van Born– AuteursrechtvrijStem: O soete slaep.1.
O Dageraedt, verloopster vant groot licht,
Hoe lacht gh'ons toe met u vergult gesicht?
Om u blanken hals, hanght een Lelikrans,
In u blanke schoot, leyt het purper root,
Gy gunt mensch en dier u stralen,
Soo dat 's u als een Bruyt onthalen.
2 Wie vlecht Laurier om mijn verheven Hooft?
Wie leeft op aerd, die hoogh mijn luyster looft?
Isser wel een mensch, die my na mijn wensch,
Die my nae mijn lust, zoet uyt liefde kust,
Die my na behoor komt eeren,
Om vreugt voor zijn gemoet te leeren,
3 Kleyn is 't getal dat sich buyght voor mijn voet,
Niemant en weet de rijkdom van mijn goet.
Al de Weerelt loopt, van my ongedoopt
Als het Wildt in 't Wout, daer 't sich onderhout,
Sich met aes en gras te vullen,
Als aerd het aerds met smaek te smullen.
4 Mijn Jok is licht, mijn schatten wonder soet,
All' mijn gewaed, gewijd met Hemelgoedt,
Praelt gelijk een Son, op een Nektar-bron,
En gelijk een blom, die in't Heylighdom,
| |
[pagina 160]
| |
Uyt de Bovetroon komt dalen,
Om op 't hooft van mijn Volk te pralen.
5 Steyl is mijn pat, mijn rotsen leggen hoogh,
Dit maekt beswaert soo menig Kristen oogh,
Yder die my schuwt, voor die stelse gruwt,
Niemant is gereet, om met lust sijn sweet,
t'Offeren om op te klimmen,
Om te besteygeren mijn kimmen.
6 Schrik niet voor 't pat, mijn weg baert geen verdriet,
Oocht op dit spoor en op het groot gewiet,
Dat u bloeyen sal; in mijn blommendal,
Daer u ziel soo soet, lekker wert gevoet
Om al 't ydel hier beneden,
Door mijn schat onder voet te treden.
|
|